ECLI:NL:CRVB:2020:1294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
17/5563 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit van onroerend goed in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant, die samen met zijn in juni 2015 overleden echtgenote sinds 1 juli 2004 bijstand ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling ingetrokken op basis van het bezit van een woning in Marokko, die niet geregistreerd is in het kadaster. De Svb heeft vastgesteld dat appellant eigenaar is van deze woning, die een waarde heeft die de vermogensgrens overschrijdt. Dit besluit is door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de woning huurt en niet de eigenaar is. Hij heeft verklaringen overgelegd van zijn zoon, echtgenote en de vermeende verhuurder, maar deze zijn niet onderbouwd met concrete bewijsstukken zoals een huurovereenkomst of betaalbewijzen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant eigenaar is van de woning. De verklaringen van appellant worden als onvoldoende beschouwd, omdat ze niet controleerbaar zijn en niet de nodige onderbouwing hebben.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling terecht zijn. De Raad concludeert dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de woning bezit en dat de intrekking van de bijstand op basis van deze feiten gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.

Uitspraak

17.5563 PW

Datum uitspraak: 16 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2017, 16/5740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A. Blaas, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft desgevraagd een zienswijze ingediend, waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn – in juni 2015 – overleden echtgenote (A) ontvingen sinds 1 juli 2004 in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet bijstand op grond van de Wet Werk en Bijstand en per 1 juni 2009 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
In het kader van het project [project] hebben een toezichthouder van de Svb en een inspecteur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen op 13 januari 2011 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant. Tijdens dat huisbezoek heeft A verklaard dat appellant op dat moment in Marokko was en dat hij daar bij familie verbleef. Een medewerker van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb heeft de attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (attaché) verzocht een onderzoek te doen naar onroerend goed van appellant in Marokko. De attaché heeft de bevindingen van zijn onderzoek neergelegd in een rapport van 15 mei 2013. In dat rapport staat, samengevat, dat de lokale autoriteiten van de gemeente [gemeente] hebben verklaard dat appellant sinds 16 augustus 1989 eigenaar is van een woning op het adres [adres] (de woning) en dat hij een deel van die woning, een garage, aan een kippenhandelaar verhuurt voor 600 Dirham. Medewerkers van de attaché hebben een bezoek gebracht aan de woning en hebben geconstateerd dat een van de garages van de woning door een handelaar in kippen werd gebruikt. Een beëdigd taxateur heeft de woning, die niet is geregistreerd bij het kadaster, op 15 april 2013 getaxeerd op 680.000 Dirham (omgerekend ongeveer € 61.200,-).
1.3.
De Svb heeft op 11 december 2013 de attaché verzocht aanvullend onderzoek te verrichten. De attaché heeft de bevindingen van dat onderzoek neergelegd in een rapport van 17 april 2015. In dat rapport staat dat twee medewerkers van de attaché samen met een stagiaire op 15 juli 2014 een bezoek op het adres van de woning hebben afgelegd. Tijdens dat bezoek verklaarde een man, die de deur naast de woning opende (buurman), dat hij sinds een paar jaar een etage huurde van appellant voor 1.000 Dirham per maand. Appellant, die de deur van de woning opende, verklaarde dat het huis drie nummers heeft, omdat er drie deuren zijn. Als adres voor het huis kan het nummer van de woning, het nummer van de buurman of het derde huisnummer worden gebruikt. De hoofdingang is echter op het nummer van de woning. Ook verklaarde appellant dat hij de woning meer dan veertig jaar geleden gekocht heeft en dat hij zijn huis niet heeft laten registreren bij het kadaster.
1.4.
Bij besluit van 14 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 september 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant en A met ingang 1 juli 2004 ingetrokken en de over de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 mei 2015 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 52.315,83 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant eigenaar is van de woning waarvan de waarde hoger is dan de voor hem geldende vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2004 (datum intrekking) tot en met 14 maart 2016 (datum intrekkingsbesluit).
4.2.
Intrekking en terugvordering van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat de woning in eigendom toebehoort aan appellant.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat de woning eigendom van appellant is. Appellant heeft blijkens het rapport van de attaché van 17 april 2015 verklaard dat hij eigenaar is van de woning. Hij zou de woning meer dan veertig jaar geleden hebben gekocht. Dat komt overeen met wat de plaatselijke autoriteiten op dat punt verklaren. Uit het door de attaché opgestelde rapport van 15 mei 2013 blijkt dat die autoriteiten hebben verklaard dat appellant bekend is bij de gemeente [gemeente] , dat hij in Nederland woont en drie à vier weken per jaar zijn vakantie doorbrengt in [gemeente] , dat hij sinds 1989 eigenaar is van de woning en dat hij een garage verhuurt aan een kippenhandelaar. In dit verband wordt ook gewezen op de verklaring die de buurman heeft afgelegd. De buurman heeft immers op 17 april 2015 verklaard dat hij een etage huurt van appellant.
4.4.
Appellant stelt dat hij niet de eigenaar van de woning is. Hij stelt dat hij de woning huurt en in het gesprek met de attaché nooit heeft gezegd dat hij eigenaar van de woning is. Appellant heeft ter onderbouwing van die stelling een verklaring van zijn zoon, van zijn echtgenote en van de gestelde verhuurder overgelegd. Deze verklaringen zijn achteraf opgesteld en appellant heeft deze verklaringen niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. Appellant kon desgevraagd geen huurovereenkomst overleggen en ook geen betaalbewijzen van de huur. De verklaringen zijn niet controleerbaar en zijn daarom onvoldoende om afbreuk te doen aan wat in 4.3 is overwogen. Dit wordt niet anders met de door appellant in hoger beroep overgelegde ‘Déclaration sur l’honneur’ van 5 november 2018. Dit betreft een door appellant afgelegde verklaring, inhoudende dat hij geen woning op zijn naam bezit in Marokko. Ook aan deze verklaring komt niet de betekenis toe die appellant daaraan toedicht. Deze verklaring zegt iets over woningen in Marokko die op naam zijn gesteld van appellant. De woning waar het in deze zaak over gaat, is echter niet in het kadaster geregistreerd. Bovendien is ook deze verklaring niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. Appellant stelt weliswaar dat de verklaring is gelegaliseerd, maar uit de stempel onder de verklaring leidt de Raad af dat de legalisatie, zoals de Svb in navolging van de attaché stelt, slechts betrekking heeft op de identiteit van de ondertekenaar van de verklaring. Hieruit blijkt niet dat de betreffende autoriteit heeft gecontroleerd of wat appellant verklaard heeft ook juist is.
4.5.
Ook de omstandigheid dat appellant, zoals hij stelt, op hoge leeftijd is en bekend is met wisselende progressieve geheugenklachten, leidt niet tot een ander oordeel. Zo appellant bedoeld heeft te stellen dat hij niet kan worden gehouden aan zijn verklaring, geldt dat uit zijn leeftijd en de gestelde geheugenklachten niet volgt dat appellant niet juist heeft verklaard of heeft kunnen verklaren. Dit kan ook niet uit de door hem in hoger beroep overgelegde verklaring van zijn huisarts van 15 mei 2017 worden opgemaakt. Die verklaring zegt op dat punt niets. Zoals in 4.3 wordt overwogen, vindt zijn verklaring bovendien steun in wat de lokale autoriteiten en de buurman hebben verklaard. Hij kan dan ook aan die verklaring worden gehouden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de in hoger beroep aangevoerde grond niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Buur