ECLI:NL:CRVB:2020:131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
18/2112 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een Ziektewetuitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

Op 22 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een verzoek van appellant om herziening van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn Ziektewetuitkering per 10 november 2011 heeft beëindigd. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. van de Wiel, stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden, met name in verband met zijn bipolaire stoornis type I. Het Uwv had echter in eerdere besluiten en in de procedure aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De informatie die appellant had overgelegd, waaronder medische gegevens van de GGZ, was niet voldoende om aan te tonen dat de eerdere besluiten onjuist waren. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen in 2011 een volledig beeld hadden van de medische situatie van appellant en dat de nieuwe diagnose van een bipolaire stoornis niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat deze was gebaseerd op eerder bekende gegevens. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening terecht was afgewezen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.2112 ZW

Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2018, 17/3033 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet met ingang van 10 november 2011 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 januari 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 11 januari 2012 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Op 8 oktober 2016 heeft appellant het Uwv verzocht het besluit van 10 november 2011 te herzien. Bij besluit van 11 april 2017 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 10 november 2011. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ten grondslag ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte is aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat het Uwv ten onrechte niet is overgegaan tot herziening van het besluit van 10 november 2011. De rechtbank heeft ook miskend dat, als er al zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het vasthouden aan het besluit van 10 november 2011 evident onredelijk zou zijn, gelet op het feit dat bij erkenning van de stoornis waar appellant destijds aan leed, geen sprake zou kunnen zijn van een situatie waarin hij weer aan het werk zou kunnen. De bipolaire stoornis werpt volgens appellant immers een geheel ander licht op zijn mogelijkheden om te functioneren dan bij een depressieve episode die in remissie is. Ter nadere onderbouwing heeft appellant een huisartsenjournaal overgelegd met daarbij een bericht van een psychiater van 27 mei 2016.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het verzoek van appellant van 8 oktober 2016 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 10 november 2011. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden wordt verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft appellant aangevoerd dat al sinds 2007 sprake is van een bipolaire stoornis type I. Het klachtenpatroon en de bijbehorende beperkingen die bij deze diagnose passen zijn destijds niet aan de beoordeling ten grondslag gelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de GGZ van 17 mei 2016 en 15 juli 2016 overgelegd.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de door appellant overgelegde medische informatie van de GGZ. Uit die informatie blijkt dat de behandelend psychiater in 2016 heeft gesteld dat sprake is van een bipolaire stoornis type I en dat terugkijkend, in 2007, 2012 en 2015 manische/hypomane episodes zijn geweest. Die episodes duurden enkele maanden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ingebrachte informatie voornamelijk betrekking op de actuele situatie van appellant. In 2011 was van een manische of hypomane episode geen sprake. Ook maakt de diagnose niet dat de onderzoeksbevindingen van destijds op een andere manier geïnterpreteerd zouden moeten worden. Het is verder vaste rechtspraak dat een nader gestelde diagnose die is gebaseerd op al eerder bekende medische onderzoeksgegevens, in beginsel niet als een nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Dat uit het in hoger beroep overgelegde huisartsenjournaal volgt dat rond de datum in geding geen sprake zou zijn van een depressieve episode in remissie, maar van een onveranderd ernstige depressie, maakt dit niet anders. Nog los van wat dit zou betekenen voor de arbeidsmogelijkheden van appellant, blijkt uit die informatie niet zonder meer dat de verzekeringsartsen in 2011 een onvolledig beeld van de medische situatie van appellant hebben gehad. Daartoe is de informatie van de huisarts te onvolledig.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het Uwv het verzoek van appellant heeft mogen afwijzen met verwijzing naar het besluit van 10 november 2011. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De in het verzoek van appellant vermelde klachten en in het dossier aanwezige medische gegevens bieden geen onderbouwing voor het standpunt van appellant dat destijds een evident onredelijk besluit is genomen.
4.7.
De overwegingen in 4.4 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het bestreden besluit als gevolg hiervan in stand blijft, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Graveland