ECLI:NL:CRVB:2020:134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met psychische en later ook lichamelijke klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die haar belastbaarheid vaststelde in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde haar uitkering per 17 januari 2017.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen te licht waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten, waaronder een paniekstoornis en fobieën. Het Uwv verdedigde de beëindiging van de uitkering en stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante.
De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling waren van eerdere stellingen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad bevestigde de geschiktheid van de geselecteerde functies en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.