ECLI:NL:CRVB:2020:1352
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van besluiten inzake uitkeringen voor vervolgingsslachtoffers en burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 19 november 2019, waarbij haar aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) zijn afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante had eerder in oktober 2003 een samenloop-aanvraag ingediend, maar haar aanvragen werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat zij door de Japanse bezettende macht was opgesloten in concentratiekampen of andere permanente verblijfplaatsen. Tegen deze besluiten heeft appellante geen bezwaar gemaakt. In 2018 heeft zij opnieuw verzocht om herziening van de afwijzingen, maar ook deze verzoeken zijn afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot andere beslissingen zouden moeten leiden.
De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toets kunnen doorstaan. Er zijn geen nieuwe feiten of gegevens gepresenteerd die de eerdere besluiten zouden kunnen ondermijnen. Appellante heeft geprobeerd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel door te verwijzen naar de besluiten die zijn genomen ten aanzien van haar broer en zus, maar de Raad heeft geoordeeld dat de situatie van appellante wezenlijk verschilt van die van haar broer en zus, gezien het gewijzigde beleid na een onderzoeksrapport in 1996. De Raad heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.