ECLI:NL:CRVB:2020:1354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg wegens psychiatrische problematiek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1967, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door het CIZ was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de door appellant ervaren klachten en beperkingen voornamelijk voortkomen uit zijn psychiatrische problematiek, wat geen toegang geeft tot Wlz-zorg. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant eerder was geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat de wetgeving rondom zorg is veranderd met de invoering van de Wlz en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2015. De Raad heeft geconcludeerd dat de indicatie voor AWBZ-zorg niet automatisch leidt tot een recht op Wlz-zorg. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij recht heeft op Wlz-zorg, maar de Raad heeft geen nieuwe argumenten gevonden die tot een ander oordeel zouden leiden. De Raad heeft benadrukt dat de grondslag psychiatrie dominant is en dat dit geen toegang geeft tot Wlz-zorg.
De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is voor het toekennen van schadevergoeding of een dwangsom, en dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden. De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Koopman.