ECLI:NL:CRVB:2020:1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/5038 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum IVA-uitkering na beroertes en beoordeling duurzaamheid arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de IVA-uitkering van appellante, die na twee beroertes een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht op 21 januari 2015 had vastgesteld. Appellante, die sinds 2011 een uitkering ontvangt en in 2014 beroertes heeft gehad, betwistte deze ingangsdatum en voerde aan dat haar andere chronische aandoeningen ook duurzame beperkingen met zich meebrachten.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gedegen inschatting moet maken van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 21 januari 2015 terecht is vastgesteld, omdat zes maanden na de tweede beroerte een eindtoestand is bereikt. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

18.5038 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 augustus 2018, 17/5084 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als sociaal cultureel medewerker. Vanaf 27 mei 2011 ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
1.2.
Op 14 juli 2014 en 25 februari 2015 heeft zij bij het Uwv gemeld dat haar gezondheid is verslechterd doordat zij op 27 februari en 20 juli 2014 beroertes heeft gekregen. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is aan haar bij besluit van 15 februari 2017 per 9 februari 2017 een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 juli 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 februari 2017 gegrond verklaard. De ingangsdatum van de IVA-uitkering wordt gesteld op 21 januari 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 januari 2018 uiteengezet dat bij een hersenbloeding de uiteindelijke restfunctie onvoorspelbaar is. Een goed overwogen en te onderbouwen inschatting is pas te maken zes maanden na de hersenbloeding. Dat blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit de NHG-Standaard CVA. De rechtbank heeft geen grond gezien om aan dit standpunt te twijfelen. Het Uwv heeft dus terecht zes maanden na de tweede beroerte als ingangsdatum voor de IVA-uitkering genomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank alleen rekening heeft gehouden met de hersenbloeding. Bij appellante zijn ook allerlei andere chronische aandoeningen aanwezig die reden geven om duurzame beperkingen aan te nemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is enkel in geschil de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op een uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en degelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht op 21 januari 2015 heeft bepaald. De Raad verwijst naar overwegingen 8 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak. Wat betreft de stelling van appellante dat ook haar andere aandoeningen tot duurzame arbeidsongeschiktheid leiden, verwijst de Raad naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2018. Daarin is uiteengezet dat er geen reden is om aan te nemen dat vanaf 2011 sprake is geweest van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat verbetering toen al niet meer te verwachten was. Dat appellante in 2014, toen zij de beroertes kreeg, al geruime tijd arbeidsongeschikt was, is ook geen reden om duurzaamheid aan te nemen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven was een deel van de beperkingen aangenomen op basis van een depressie, wat een goed behandelbare aandoening is. Na de eerste beroerte heeft appellante revalidatiebehandeling gehad. Voorts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beargumenteerd dat na de tweede beroerte een andere situatie is ontstaan en dat zes maanden na de tweede beroerte een eindtoestand is bereikt en een uitspraak kan worden gedaan over de duurzaamheid. De Raad ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.5.
Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Evenmin is er reden voor een veroordeling tot vergoeding van schade.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw