ECLI:NL:CRVB:2020:1368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
19/2406 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als uitzendkracht werkzaam was, had zich op 26 juni 2017 ziek gemeld met rugklachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 26 juli 2018, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante voerde aan dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat de FML aangepast moest worden op basis van informatie van haar orthopedisch chirurg. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de FML voldoende rekening hield met de medische situatie van appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juli 2020.

Uitspraak

19.2406 ZW

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2019, 18/8227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F.A. Cadot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het op 8 april 2020 geplande onderzoek ter zitting is geannuleerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk als uitzendkracht werkzaam geweest als productiemedewerkster. Op 26 juni 2017 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 8 mei 2018 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 mei 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 26 juli 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is niet gebleken dat de in de FML van 8 mei 2018 vastgelegde beperkingen van appellante zijn onderschat. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder de rugklachten. Met het geobjectiveerde deel van deze klachten is bij de opstelling van de FML rekening gehouden. De door appellante ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg van 30 januari 2019 geeft volgens de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Weliswaar geeft de orthopedisch chirurg een mogelijke verklaring voor de rugklachten, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat de klachten dusdanig zijn dat meer beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank in het rapport van 24 mei 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is geweest. Onder verwijzing naar de informatie van de orthopedisch chirurg heeft appellante gesteld dat wel sprake is van volledig te objectiveren klachten. De door de verzekeringsarts opgestelde FML dient volgens appellante dan ook op de aspecten zitten, lopen, staan, buigen, duwen of trekken en tillen of dragen te worden aangepast. Vooral op het aspect zitten acht appellante de geselecteerde functies voor haar niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Het standpunt van appellante dat de FML dient te worden aangepast, vindt geen bevestiging in de aanwezige medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 maart 2019 inzichtelijk uiteengezet dat de informatie van de orthopedisch chirurg de eerdere bevindingen bij het onderzoek in bezwaar juist onderschrijven. Het is duidelijk dat gelet op de voorgeschiedenis van appellante, met de restsituatie na rugoperatie, appellante geen structureel zwaar rugbelastende werkzaamheden kan verrichten. In de FML zijn daarvoor, ook na bestudering van de informatie van de orthopedisch chirurg, de beperkingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ruim voldoende vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep niet met nadere medische informatie aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met dit standpunt een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische beperkingen van appellante op de datum in geding, 26 juli 2018.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) P. Boer