ECLI:NL:CRVB:2020:1388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en medisch oordeel verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de beëindiging van zijn ZW-uitkering werd bevestigd. Appellant, die als chauffeur/bezorger werkte, meldde zich ziek op 24 juni 2016 met rugklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd vastgesteld dat hij per 30 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant werd niet meer geschikt geacht voor zijn oude functie, maar wel voor andere functies zoals receptionist en baliemedewerker. Na een nieuwe ziekmelding op 15 juni 2018, werd opnieuw vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was uitgevoerd en dat de klachten van appellant, waaronder psychische klachten, niet voldoende waren onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.