ECLI:NL:CRVB:2020:1391
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had op 27 september 2016 een WIA-uitkering aangevraagd, omdat hij sinds 6 mei 2011 arbeidsongeschikt was door psychische klachten na een geweldsincident. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant per 3 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard, en de rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. Appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat de rechtbank ten onrechte het medisch oordeel van de verzekeringsarts had onderschreven. Hij voerde aan dat er onzorgvuldig onderzoek was verricht en dat belangrijke medische informatie niet was meegenomen in de beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.