ECLI:NL:CRVB:2020:1391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
18/3580 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had op 27 september 2016 een WIA-uitkering aangevraagd, omdat hij sinds 6 mei 2011 arbeidsongeschikt was door psychische klachten na een geweldsincident. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant per 3 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard, en de rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. Appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat de rechtbank ten onrechte het medisch oordeel van de verzekeringsarts had onderschreven. Hij voerde aan dat er onzorgvuldig onderzoek was verricht en dat belangrijke medische informatie niet was meegenomen in de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

18.3580 WIA

Datum uitspraak: 2 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2018, 17/8347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.L. Sarin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker bij een kaasfabriek voor 22,47 uur per week. Op 27 september 2016 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij sinds 6 mei 2011 arbeidsongeschikt is wegens psychische klachten als gevolg van een geweldsincident. Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat appellant met ingang van 3 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig onderzoeken een arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 mei 2017 is bij beslissing op bezwaar van 27 oktober 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen een tweetal rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de verzekeringsarts medische informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd en op verzoek van de verzekeringsarts een psychiatrische expertise is uitgebracht door psychiater drs. I. Visser van Psyon en de verzekeringsarts in een aanvullend rapport medische informatie van behandelend psychiater dr. J. Tulp van GGZ Rivierduinen van
22 mei 2017 heeft betrokken. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, alle beschikbare medische informatie in zijn beoordeling heeft betrokken, en dat hij in een aanvullend rapport is ingegaan op de medische bevindingen van bedrijfsarts I. Kool van 6 januari 2014 en twee rapporten van medisch adviseur A.H.M. Bernaert van 10 oktober 2013 en 27 februari 2014. De rechtbank heeft geen reden aanwezig geacht voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 mei 2017 (geldig per 6 mei 2013), heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij per 3 mei 2013 volledig arbeidsongeschikt was en daarom met terugwerkende kracht in aanmerking moet komen voor een WIA-uitkering. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte het medisch oordeel van verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat in het rapport van bedrijfsarts Kool van 6 januari 2014 en de twee rapporten van medisch adviseur Bernaert van
10 oktober 2013 en 27 februari 2014 geen aanleiding kan worden gezien om hem per 3 mei 2013 volledig arbeidsongeschikt te achten. Appellant heeft erop gewezen dat hij al jaren een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en hij in dat kader per 1 januari 2013 is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verder heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts heeft nagelaten een rapport van medisch adviseur Bernaert uit 2012 op te vragen. Voorts heeft de verzekeringsarts ten onrechte de medische informatie die aan de vrijstelling van de sollicitatieplicht per 1 januari 2013 ten grondslag is gelegd niet bij de beoordeling betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 mei 2013 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.4.
In een aanvullend rapport van 23 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend toegelicht waarom hij in de in bezwaar overgelegde rapporten van bedrijfsarts Kool van 6 januari 2014, van medisch adviseur Bernaert van
10 oktober 2013 en 27 februari 2014 geen aanleiding ziet om aan te nemen dat per datum in geding sprake is van een situatie dat appellant geen benutbare mogelijkheden had dan wel volledig arbeidsongeschikt was. Er is dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de verzekeringsartsen een rapport van medisch adviseur Bernaert uit 2012 hadden moeten opvragen en in hun beoordeling moeten betrekken evenals medische informatie die aan de vrijstelling van de sollicitatieplicht per 1 januari 2013 ten grondslag is gelegd. Appellant heeft ook in hoger beroep zijn standpunt dat hij per 3 mei 2013 meer beperkt is dan de beperkingen die in de FML van 10 mei 2017 zijn neergelegd niet met medische gegevens onderbouwd.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.3 tot en met en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M.M. Chevalier