ECLI:NL:CRVB:2020:1398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
19/4239 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als dakdekker werkte, had zich op 9 oktober 2017 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 9 november 2018, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd. Een verzekeringsarts heeft appellant op 14 september 2018 beoordeeld en geconcludeerd dat hij belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op dezelfde datum was opgesteld.

In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad heeft de argumenten van appellant herhaaldelijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 4239 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 september 2019, 19/1823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als dakdekker voor 35,86 uur per week. Zijn dienstverband is geëindigd op 22 december 2017. Op 9 oktober 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 september 2018 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 september 2018. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts informatie betrokken van Fivoor van 15 februari 2018 en een rapport van een op 19 juni 2018 verricht psychologisch onderzoek bij appellant. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellant per 9 november 2018 beëindigd bij besluit van 20 september 2018, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 april 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 14 september 2018. De rechtbank heeft gemotiveerd geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en dat de functies voor hem niet passend zouden zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat hij in de bezwaarfase en de beroepsfase heeft aangevoerd en verzocht het geschil in volle omvang te beoordelen. Volgens appellant kan niet zonder meer worden afgegaan op de rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen.
3.2.
Het Uwv heeft er op gewezen dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.L. Abdoellakhan