In deze zaak heeft appellant op 8 juni 2017 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens het onderzoek naar zijn recht op bijstand heeft de gemeente Amsterdam appellant verzocht om informatie over de financiering van een motorscooter die hij in de beoordelingsperiode had aangeschaft. Appellant heeft echter niet de gevraagde gegevens verstrekt, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 7 augustus 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam stelde dat appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden tegen deze uitspraak uiteengezet, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die tot inwilliging van de aanvraag nopen. Aangezien appellant niet de benodigde informatie over de financiering van de motorscooter had verstrekt, kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de waarde van de motorscooter en de omstandigheden rondom de financiering relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.