ECLI:NL:CRVB:2020:1410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
18/4186 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens naheffing inkomstenbelasting en verrekening huur- en zorgtoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had een verzoek ingediend om schadevergoeding vanwege een naheffing inkomstenbelasting en de verrekening van huur- en zorgtoeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de verzoeken van appellant afgewezen, met het argument dat de vorderingen waren verjaard volgens artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Appellant stelde dat de verjaring was gestuit door een telefoongesprek en een brief van het Uwv van 4 november 2016, waarin hij meende dat zijn schade was erkend.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant op 2 april 2012 bekend was geraakt met de schade en dat de verjaring niet was gestuit door het telefoongesprek of de brief. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat er geen erkenning van schade was geweest in de communicatie van het Uwv. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding te laat was ingediend. De Raad concludeerde dat de verjaringstermijn niet was gestuit en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van schadevergoedingsverzoeken en de voorwaarden waaronder verjaring kan worden gestuit, met name de erkenning van schade door de aansprakelijke partij.

Uitspraak

18.4186 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2018, 18/1217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Ruijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven dat zij geen gebruik willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van die wet is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft van het Uwv een nabetaling van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen. Op 21 juli 2017 heeft hij verzocht om vergoeding van daardoor geleden schade. Hij heeft een naheffing inkomstenbelasting gehad en de huur- en zorgtoeslag zijn ten nadele van appellant verrekend. Bij besluiten van 16 augustus 2017 en 28 september 2017 zijn deze verzoeken afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich – met verwijzing naar artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – op het standpunt gesteld dat de vorderingen zijn verjaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant met de afwijzing van het middelingsverzoek op 2 april 2012 bekend is geraakt met de schade. De verjaring is niet gestuit door het telefoongesprek dat appellant op 4 november 2016 met het Uwv heeft gevoerd en evenmin door de brief van het Uwv van die datum. Daarom wordt uitgegaan van het verzoek om schadevergoeding van 21 juli 2017 en dat is te laat ingediend.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verjaring op grond van artikel 3:318 van het BW kan worden gestuit door erkenning. Appellant ziet die erkenning in het telefoongesprek en de brief van 4 november 2016.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 8:93 van de Awb is geregeld dat artikel 3:310 van het BW van overeenkomstige toepassing is op verzoeken om schadevergoeding op grond van deze titel. De verjaringstermijn vangt evenwel niet eerder aan dan de dag na die waarop: a. de vernietiging van het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden, of b. het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit heeft erkend.
Artikel 3:310, eerste 1id, van het BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
Artikel 3:318 van het BW bepaalt dat erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, de verjaring stuit van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant (in elk geval) op 2 april 2012 bekend is geworden met de schade.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat noch in het telefoongesprek van 4 november 2016 noch in de brief van diezelfde datum is erkend dat appellant schade heeft geleden. In het telefoongesprek heeft het Uwv aangegeven dat appellant bij het Uwv een verzoek om schadevergoeding kan indienen als hij na de middeling door de Belastingdienst nog steeds vindt dat hij benadeeld is. In de brief van 4 november 2016 is slechts een toelichting gegeven op de berekening van de nabetaling en is appellant verwezen naar de mogelijkheid om middeling aan te vragen bij de Belastingdienst. Daarbij is vermeld:
“Mocht u na het toepassen van de middeling nog steeds van mening zijn dat u benadeeld bent door Uwv, dan kunt u een schriftelijk verzoek tot schadevergoeding indienen bij onze afdeling Bezwaar en Beroep.”
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) F.E.M. Boon