ECLI:NL:CRVB:2020:1422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich ziek gemeld met klachten aan zijn nek, knieën en lage rug en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd deze uitkering beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant meldde zich opnieuw ziek met toegenomen klachten na een verkeersongeval en verzocht om herziening van zijn WIA-uitkering. Het Uwv weigerde dit, met de motivatie dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen toename van medische beperkingen was ten opzichte van de eerdere beoordeling en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren onderbouwd.