ECLI:NL:CRVB:2020:1449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen van appellant met lichte verstandelijke beperking in het kader van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1975, ontving sinds 1993 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in 2015, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant in 2016 een voorlopige beoordeling van arbeidsvermogen gestuurd, waaruit bleek dat appellant arbeidsvermogen had. Dit leidde tot een verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen heeft gevolgd. De rechtbank oordeelde dat appellant, ondanks zijn lichte verstandelijke beperking, in staat was om te werken en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat hij niet aaneengesloten kon werken of niet minimaal vier uur per dag belastbaar was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat hij niet in staat is om vier uur per dag te werken, maar de Raad heeft deze stellingen niet onderbouwd geacht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant terecht was. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn arbeidsvermogen en de geschiktheid van bepaalde werkzaamheden niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding of een veroordeling in de proceskosten.