ECLI:NL:CRVB:2020:1449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
18/2863 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellant met lichte verstandelijke beperking in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1975, ontving sinds 1993 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met de inwerkingtreding van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in 2015, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant in 2016 een voorlopige beoordeling van arbeidsvermogen gestuurd, waaruit bleek dat appellant arbeidsvermogen had. Dit leidde tot een verlaging van zijn Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen heeft gevolgd. De rechtbank oordeelde dat appellant, ondanks zijn lichte verstandelijke beperking, in staat was om te werken en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat hij niet aaneengesloten kon werken of niet minimaal vier uur per dag belastbaar was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat hij niet in staat is om vier uur per dag te werken, maar de Raad heeft deze stellingen niet onderbouwd geacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant terecht was. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn arbeidsvermogen en de geschiktheid van bepaalde werkzaamheden niet gevolgd, en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding of een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2863 WAJONG

Datum uitspraak: 9 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 april 2018, 17/2966 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1975, heeft in verband met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek sinds 28 maart 1993 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 29 maart 2016 heeft het Uwv aan appellant een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
25 november 2016 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 22 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 25 november 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep consistent en inzichtelijk gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank de volgende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken. De gedragsafwijkingen hangen met de zeer licht verstandelijke beperking samen, maar appellant is daardoor niet volledig medisch arbeidsongeschikt. Een arbeidsduurbeperking is niet aan de orde, maar gelet op het intellectueel functioneren is wel aannemelijk dat appellant tijd nodig heeft voor planning en uitvoering. Er is geen aandoening of ziekte gebleken die verklaart waarom appellant in passend werk niet minstens halve dagen bezig kan zijn, die doet aannemen dat appellant een taak niet tenminste een uur zou kunnen verrichten of die ertoe leidt dat appellant niet in staat is tot het begrijpen en kunnen uitvoeren van instructies en het kunnen maken en nakomen van afspraken. Appellant is in staat tot structureren en plannen op kleinschalig niveau. Hij voert zijn eigen huishouding en hij kan zijn postwerk sorteren en rekening houden met extra werk. Er is een beperkte tolerantie voor tijdsdruk, strakke schema’s en samenwerken met anderen, appellant heeft baat bij routinewerk, hij is minder goed opgewassen tegen nieuwe dingen, ruggensteun door een coach is dan aangewezen. Appellant is voldoende in staat tot respect voor anderen, maar staat op achterstand bij samenwerken. De rechtbank heeft bij haar oordeel verder de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Die heeft geconcludeerd dat appellant niet beperkt is voor herinneren, appellant zelfstandig een enkelvoudige of meervoudige taak kan ondernemen en in staat is tot het uitvoering van dagelijkse routinehandelingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat appellant zijn werk als postbesteller bij Sandd al jaren naar volle tevredenheid verricht, de post sorteert op zijn route en het hem altijd lukt zijn werk op tijd af te krijgen. Daaruit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemaakt dat appellant dus tot plannen en tot het nakomen van zijn afspraken met zijn werkgever in staat is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft, zodat hij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Appellant heeft gesteld dat hij niet vier uur per dag belastbaar is, omdat hij als postbezorger niet langer dan twee en een half tot drie uur werken per dag volhoudt. Appellant heeft in dit verband uiteengezet dat meer uren werken bij steeds wisselende baantjes in het verleden heeft geleid tot uitval. Appellant heeft gesteld dat hij door zijn gedragsproblemen ook niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij tijdens het post bezorgen regelmatig pauze neemt om bij te komen van alle indrukken en dat, als hij zich langer dan een uur moet concentreren, hij psychische klachten ontwikkelt. Appellant heeft gesteld dat hij door een slecht werkend korte termijn geheugen basale werknemersvaardigheden mist. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een verslag intelligentie onderzoek van 12 april 2018 en een verklaring van zijn persoonsbegeleidster overgelegd. Appellant heeft gesteld dat hij alleen post kan bezorgen door de continue herhaling van de straten en adressen en de mogelijkheid om het werk uit te voeren wanneer het hem uitkomt. De geselecteerde taak champignonplukken is volgens appellant niet geschikt, omdat hij een beperkte stresstolerantie heeft, hij het liefst zelfstandig werkt en hij bij dit werk het gevoel zou hebben dat hij op zijn vingers wordt gekeken. Deze taak is volgens appellant ook niet passend, omdat er gewerkt wordt bij een temperatuur van 25 graden en appellant dan vanwege zijn astma last krijgt van benauwdheid. Deze taak kent verder een bijzondere belasting op staan, terwijl appellant vanwege zijn bochel niet lang achtereen kan staan. Appellant heeft daarnaast naar voren gebracht dat hij door een doorgesneden pees in zijn rechterduim een beperkte rechterduimfunctie heeft. Appellant heeft er tenslotte op gewezen dat uit een uitdraai van medische gegevens van zijn huisarts van 6 mei 2019 blijkt dat hij sinds augustus 2018 kampt met incontinentieproblemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 26 april 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen, wordt gevolgd. De lichte verstandelijke beperking van appellant is kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gesteld dat appellant geen aandoening heeft waardoor hij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De stelling van appellant dat hij niet voor meer uren belastbaar is dan het aantal uren waarin hij werkzaamheden als postbezorger verricht, heeft hij niet (met medische stukken) onderbouwd. Voor de stelling dat meer uren werken heeft geleid tot uitval bij eerdere, steeds wisselende, bijbaantjes, geldt hetzelfde. Bovendien heeft appellant op het spreekuur bij de verzekeringsarts te kennen gegeven dat hij in de vakantie meer heeft gewerkt, omdat hij een vakantiewijk van anderen erbij kreeg, en dat hij alleen op dinsdag en vrijdag mag lopen, maar anders ook wel op andere dagen zou willen lopen. Dat appellant na een half uur of drie kwartier post bezorgen pauzeert, betekent niet dat daar een medische noodzaak voor is. De stelling dat appellant na langer dan een uur post bezorgen psychische klachten ontwikkelt, is niet onderbouwd. Er zijn verder geen aanknopingspunten om de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op wat appellant heeft aangevoerd niet te volgen. Deze arts heeft uiteengezet dat sinds 1999 bekend is dat appellant een zijwaartse kromming van de wervelzuil op borstkasthoogte heeft. Appellant meldde daarvan geen klachten en hierin is geen grond gelegen voor een beperking op staan. Over de rechterduimpees is geen informatie bekend en de door appellant genoemde klachten zijn niet eerder naar voren gekomen. Appellant is wel in staat tot ADL, hij verricht huishoudelijke taken en hij werkt. Appellant is niet voor astma onder controle, gebruikt er geen medicijnen voor, rookt 20 sigaretten per dag en uit de anamnese volgen geen aanwijzingen voor beperkingen of klachten dienaangaande. Van een slecht korte termijngeheugen is niet gebleken bij de tests. Bij het intelligentie‑onderzoek bleek appellant tot begrijpen en uitvoeren van instructies in staat en kwamen geheugendefecten niet naar voren. De incontinentieklachten dateren van na de datum in geding en leiden alleen daarom al niet tot een ander oordeel.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Voldoende gemotiveerd is dat appellant beschikt
over basale werknemersvaardigheden en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Uit de stelling van appellant dat hij alleen post is kunnen gaan bezorgen door continue herhaling, volgt niet dat appellant basale werknemersvaardigheden mist. Door het werk dat appellant al verricht is duidelijk dat appellant instructies van zijn werkgever kan begrijpen, instructies kan onthouden en uitvoeren en afspraken met zijn werkgever kan nakomen. Dat appellant werkgerelateerde vragen kan stellen aan een via het werk beschikbare coach doet daar niet aan af. Dat de taak van champignonplukken niet geschikt is, wordt niet gevolgd. Van samenwerken is in deze taak geen sprake; er wordt alleen gewerkt in de nabijheid van collega’s. Met de beperkte stresstolerantie is ook rekening gehouden. Het is routinematig werk zonder strakke schema’s of tijdsdruk.
4.5.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A.L. Abdoellakhan