ECLI:NL:CRVB:2020:1450
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar ZW-uitkering te beëindigen ongegrond had verklaard. Appellante was werkzaam als telefoniste/receptioniste en had zich op 23 februari 2017 ziek gemeld. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 23 maart 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig was voorbereid en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen juist was. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De gronden van appellante werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd, zonder nieuwe gegevens of gronden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.