ECLI:NL:CRVB:2020:1450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
19/805 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar ZW-uitkering te beëindigen ongegrond had verklaard. Appellante was werkzaam als telefoniste/receptioniste en had zich op 23 februari 2017 ziek gemeld. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze per 23 maart 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig was voorbereid en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen juist was. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De gronden van appellante werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd, zonder nieuwe gegevens of gronden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.805 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2019, 18/6714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als telefoniste/receptioniste voor 36 uur per week. Haar dienstverband is geëindigd op 1 april 2017. Op 23 februari 2017 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante per 4 april 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 92,99% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 februari 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 23 maart 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en dat niet is gebleken dat de in de FML van 14 februari 2018 voor appellante opgenomen beperkingen onvoldoende zijn. Ook de geselecteerde functies zijn volgens de rechtbank passend zodat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht per 23 maart 2018 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar wat zij eerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Haar psychische en fysieke belastbaarheid is geringer dan door het Uwv is gesteld. Zij meent dat de door haar aangedragen medische gegevens in onvoldoende mate zijn meegewogen in de beoordeling.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met haar krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Zij heeft geen nieuwe gegevens ingebracht en geen nieuwe gronden aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier