ECLI:NL:CRVB:2020:1463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
20/151 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verwijtbaar niet verschijnen op gesprek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 1 november 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft op 21 februari 2019 een opschortingsbesluit genomen, omdat de appellant niet was verschenen op een gesprek dat op 14 februari 2019 had plaatsgevonden. De appellant kreeg de kans om dit verzuim te herstellen door op 27 februari 2019 opnieuw te verschijnen, maar ook ditmaal verscheen hij niet.

Vervolgens heeft het college op 14 maart 2019 de bijstand van de appellant ingetrokken, wat na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het opschortingsbesluit, omdat huisgenoten vaak brieven verscheuren. De Raad overweegt dat de gevolgen van het niet afhalen van aangetekende poststukken voor rekening van de appellant komen. De Raad concludeert dat de appellant verwijtbaar niet is verschenen op het gesprek en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van de appellant slaagt niet, en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

20.151 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2019, 19/3150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 14 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 november 2013 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Het college heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Bij aangetekend verzonden besluit van 21 februari 2019 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand per 14 februari 2019 opgeschort op de grond dat appellant door onaanvaardbaar gedrag onvoldoende medewerking heeft verleend bij een gesprek dat plaatsvond op die datum. Appellant is in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door te komen naar een gesprek op 27 februari 2019. Bij dat gesprek is appellant niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 14 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 14 februari 2019 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant het bij het opschortingsbesluit geconstateerde verzuim niet heeft hersteld en dat hem dit kan worden verweten. Het opschortingsbesluit is aangetekend verzonden en aangeboden op het adres van appellant. Er is een afhaalbericht achtergelaten. Appellant heeft dit besluit niet afgehaald, waarna het retour is gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen het opschortingsbesluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat alleen ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 14 februari 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in stand kan blijven.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, moet worden beoordeeld of de betrokkene verzuimd heeft om binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken of op een andere manier onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat zo is, moet vervolgens worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om medewerking die niet van belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
Het staat vast dat appellant niet is gekomen naar het gesprek van 27 februari 2019 en dat hij daarmee niet de voor bijstandsverlening van belang zijnde medewerking heeft verleend. Verder staat vast dat PostNL het aangetekend verzonden opschortingsbesluit tevergeefs heeft aangeboden op het adres van appellant en een afhaalbericht op dit adres heeft achtergelaten. Appellant heeft dit aangetekend verzonden poststuk niet afgehaald. In geschil is alleen of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hem niets verweten kan worden omdat hij niet bekend was met het opschortingsbesluit. Huisgenoten verscheuren vaak brieven. Uit het afhaalbericht kon hij niet opmaken waar het poststuk vandaan kwam. De verscheurde uitnodigingsbrief heeft hij pas later gevonden. Dit betoog slaagt niet. De gevolgen van het niet afhalen van aangetekende poststukken komen voor rekening en risico van appellant. Het lag op zijn weg om na te gaan waar het afhaalbericht betrekking op had. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2214).
4.5.
Dit betekent dat appellant verwijtbaar geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 27 februari 2019 op gesprek te komen, zodat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW is voldaan. Het college was bevoegd om de bijstand van appellant met ingang van 14 februari 2019 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 juli 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) R.B.E. van Nimwegen