ECLI:NL:CRVB:2020:1464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
20/152 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending medewerkingsverplichting na agressief gedrag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De afwijzing was gebaseerd op de schending van de medewerkingsverplichting door de appellant, die zich agressief had gedragen tijdens een ordegesprek op 25 april 2019. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad stelde vast dat de appellant op 16 april 2019 opnieuw bijstand had aangevraagd, na een eerdere intrekking van zijn bijstand. Het college had de appellant uitgenodigd voor een meldingsgesprek, maar dit gesprek ging niet door vanwege zijn agressieve gedrag. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die tot inwilliging van zijn aanvraag moesten leiden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt kon stellen dat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden.

De Centrale Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juli 2020.

Uitspraak

20.152 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2019, 19/4776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 14 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van
artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij uitspraak van heden, 20/151 PW, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2019, 19/3150, waarbij de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Participatiewet met ingang van 14 februari 2019 in stand is gelaten, bevestigd.
1.2.
Op 16 april 2019 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Naar aanleiding van de gang van zaken bij het gesprek op 14 februari 2019, waarbij appellant zich agressief had gedragen, heeft het college appellant uitgenodigd voor een ordegesprek en aansluitend een meldingsgesprek op 25 april 2019.
1.3.
Bij besluit van 25 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 augustus 2019 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens het college heeft appellant zich bij het ordegesprek op 25 april 2019 meerdere keren agressief gedragen. Het meldingsgesprek naar aanleiding van de aanvraag is hierdoor niet doorgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden met zijn gedrag op 25 april 2019. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen over dit gesprek zoals die staan in het rapport van het college van 25 april 2019. Appellant heeft zijn stelling dat hij geen agressief gedrag heeft vertoond niet onderbouwd. Door niet op de zitting te verschijnen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn stelling daar te onderbouwen. Anders dan appellant meent, lag het niet op de weg van het college om anderszins tot een inhoudelijke beoordeling te komen. Het is primair aan appellant om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot inwilliging van zijn aanvraag moeten leiden. Dat per 21 juni 2019 alsnog bijstand aan appellant is verleend, is voor deze zaak niet relevant.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 16 april 2019 tot en met 25 april 2019.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is het van essentieel belang dat duidelijkheid bestaat over de woon- en leefsituatie van de betrokkene. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep tegen de afwijzing van de aanvraag heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Uit het rapport van 25 april 2019 volgt dat appellant zich bij het ordegesprek op twee momenten agressief heeft opgesteld, daarna de spreekkamer heeft verlaten en direct is teruggekeerd en op de grond heeft gespuugd. Hierdoor is het meldingsgesprek naar aanleiding van de aanvraag niet doorgegaan. Ook in hoger beroep heeft de appellant zijn stelling dat hij zich op 25 april 2019 niet agressief heeft gedragen niet onderbouwd.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 heeft appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting geschonden, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
14 juli 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) R.B.E. van Nimwegen