ECLI:NL:CRVB:2020:1469
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete voor niet nakomen inlichtingenverplichting onder de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij een boete is opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. Appellante en haar echtgenoot ontvingen sinds 1 januari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet. Na een signaal van het inlichtingenbureau over inkomsten uit arbeid van appellante, heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de herziening van de bijstand en de terugvordering van kosten. Appellante en haar echtgenoot hebben geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente.
Vervolgens heeft het college een boete opgelegd van € 1.465,59, omdat appellante niet had gemeld dat zij in loondienst had gewerkt en inkomsten had ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 977,06. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen bij de beoordeling van haar verwijtbaarheid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het college terecht een boete heeft opgelegd. De Raad concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van appellante niet voldoende steun bieden voor het standpunt dat de schending van de inlichtingenverplichting haar niet kan worden verweten. De boete van € 977,06 is evenredig en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.