ECLI:NL:CRVB:2020:1475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 24 september 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde in essentie een herhaling waren van wat zij in beroep had aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen konden ondersteunen.
De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening had gehouden met de psychische klachten van appellante en dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.