ECLI:NL:CRVB:2020:1476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/4351 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van een toeslag op basis van de Toeslagenwet en de beoordeling van het sociaal minimum

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 13 april 2012 ziekmeldde, had een IVA-uitkering ontvangen van het Uwv, maar verzocht om een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Het Uwv had hem een toeslag van € 5,07 bruto per dag toegekend, maar appellant was van mening dat deze toeslag moest worden aangevuld tot het sociaal minimum. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.

De Raad oordeelde dat de beroepsgrond van appellant, dat de toeslag moet worden aangevuld tot het sociaal minimum, niet slaagde. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak van 6 maart 2015, waarin werd vastgesteld dat de opvatting dat het inkomen moet worden aangevuld tot het wettelijk minimumloon geen steun vindt in de wet of jurisprudentie. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met A.M.M. Chevalier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.

Uitspraak

18.4351 TW

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 juli 2018, 18/735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 13 april 2012 ziekgemeld bij zijn werkgever. Bij besluit van
7 december 2015 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 april 2014 een
IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. Op 19 november 2017 heeft appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Bij besluit van 21 november 2017, gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2018 (bestreden besluit), heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 april 2014 een toeslag van € 5,07 bruto per dag, exclusief vakantiegeld, toegekend. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv overwogen dat appellant geen recht heeft op een toeslag tot het minimumloon, omdat de toeslag niet hoger kan zijn dan het verschil tussen zijn dagloon en zijn WIA-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, onderdeel 1, van de TW, zoals die luidde ten tijde in geding, recht heeft op een toeslag nu hij een inkomen heeft dat per dag lager is dan
€ 51,58. Op grond van artikel 8, derde lid, van de TW is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het bedrag van € 51,58 en het inkomen van appellant per dag. In artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder c, van de TW is bepaald dat de toeslag niet meer bedraagt dan het verschil tussen het dagloon en de loondervingsuitkering indien het dagloon lager is dan 70% van het minimumloon. De toeslag van appellant komt op grond van dat artikel neer op het verschil tussen het dagloon van €20,27 en de loondervingsuitkering van € 15,20, te weten een bedrag van € 5,07 nu het dagloon van appellant lager is dan 70% van het minimumloon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van appellant dat de toeslag moet worden aangevuld tot het sociaal minimum niet slaagt. In een uitspraak van de Raad van 6 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:677, is overwogen dat de opvatting dat het inkomen moet worden aangevuld tot het wettelijk minimumloon geen steun vindt in de wet of de jurisprudentie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de beroepsgrond dat zijn uitkering dient te worden opgehoogd tot het sociaal minimum herhaald. In het geval van appellant is volgens hem sprake van een onevenredige hardheid en om die reden moet een uitzondering worden gemaakt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.M.M. Chevalier