ECLI:NL:CRVB:2020:1479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/5089 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als expeditiemedewerker werkzaam was, had zich op 8 november 2006 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem per 25 juli 2017 de WIA-uitkering beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts rekening had gehouden met de medische situatie van appellant.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat zijn fysieke en psychische beperkingen waren onderschat. Hij verwees naar medische informatie van Parnassia Groep en zijn huisarts, waarin zijn problemen met concentratie, geheugen en fysieke beperkingen werden beschreven. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de door de verzekeringsarts aangenomen belastbaarheid van appellant juist was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

18.5089 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2018, 17/7131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als expeditiemedewerker. Op 8 november 2006 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten. Bij besluit van 30 september 2008 heeft het Uwv appellant per 5 november 2008 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar 100% arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 4 januari 2011 is deze uitkering gewijzigd naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 20 maart 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft appellant op basis daarvan in staat geacht de functies van chauffeur heftruck, wikkelaar en besteller post/pakketten te verrichten. Berekend is dat appellant per 19 mei 2017 nog 3,21% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 24 mei 2017 de WIA-uitkering van appellant per 25 juli 2017 beëindigd, omdat hij per 19 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 oktober 2017 ten grondslag gelegd. Uit het laatstgenoemde rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van chauffeur heftruck voor appellant ongeschikt vond en daarvoor in de plaats de als reserve geselecteerde functie van productiemedewerker industrie heeft gehanteerd. De overige twee functies zijn nog steeds geschikt geacht voor appellant. Berekend is dat appellant 10,47% arbeidsongeschikt is en dus minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten of de uitkomst ervan onjuist. Niet gebleken is dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant of met zijn beperkingen onvoldoende rekening heeft gehouden. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de rugklachten van appellant ook al kon hij geen beperking in de rugfunctie objectiveren. In bezwaar is ook het beenlengteverschil van appellant betrokken, hiermee heeft hij in het verleden kunnen functioneren. De rechtbank zag geen grond voor het standpunt van appellant dat sprake is van meer beperkingen voor dragen en tillen en aaneengesloten staan en lopen. De door appellant ingebrachte medische informatie van de huisarts heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid, omdat dit een opsomming betreft van de bekende medische voorgeschiedenis en ziet op een bezoek van appellant op 5 juli 2018. Dit heeft geen betrekking op de datum in geding van 25 juli 2017. Ten aanzien van de psychische klachten zijn er beperkingen gesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren. De door appellant ingebrachte medische informatie van RIAGG en PsyQ heeft respectievelijk geen betrekking op de datum in geding of was reeds bekend en betrokken in de bezwaarfase. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat er op grond van deze informatie onvoldoende basis is voor het stellen van meer beperkingen. Er is sprake van een mild depressief ziektebeeld, wat een beter psychisch beeld dan voorheen impliceert nu de diagnose PTSS niet meer kan worden gesteld. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens gevolgd in de beoordeling dat het aandachts- en concentratievermogen niet overeenkomt met de beperkingen die in 2008 in de FML zijn gesteld. Destijds waren er bij onderzoek duidelijke stoornissen in aandacht, concentratie en handelingstempo. Bij recent onderzoek was daarvan geen sprake. De door appellant ingebrachte concept rapportage van Parnassia Groep, waarin is vermeld dat hij langdurig belemmeringen ervaart voor arbeidsontwikkeling, maakt dit niet anders. Deze informatie heeft volgens de rechtbank geen betrekking op de datum in geding, is opgemaakt in een ander kader dan de WIA en niet opgesteld door een verzekeringsarts. Nu de rechtbank uitgaat van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant heeft de rechtbank geen aanleiding gezien appellant ongeschikt te achten voor de geselecteerde functies. De rechtbank heeft de motivering van de arbeidsdeskundige dat de functies ondanks enkele signaleringen binnen de belastbaarheid van appellant vallen voldoende geacht. Appellant is niet beperkt op bukken en hurken, op het onderdeel lopen en staan komen geen signaleringen voor en de belastbaarheid van 15 kilo bij de functie postbesteller komt niet voor bij tillen en dragen maar bij duwen of trekken wat door de arbeidsdeskundige mogelijk is geacht.
3.1. Appellant handhaaft in hoger beroep de gronden van beroep en bezwaar. Hij blijft van mening dat het Uwv zijn fysieke en psychische beperkingen heeft onderschat. Appellant verwijst naar de in beroep ingebrachte informatie van Parnassia Groep, waaruit blijkt dat hij problemen heeft met de omgang met mensen, met concentratie en geheugen, drukte en het nemen van verantwoordelijkheid. Door de psychische klachten heeft hij slaapproblemen, vermoeidheidsklachten, stemmingswisselingen en is hij prikkelbaar. Deze problemen bestonden reeds op de datum in geding. Verder kampt appellant met een spitsvoet en één korter been. Hierdoor is hij niet in staat om lang te staan, meer dan 15 kilo te tillen, dragen trekken of duwen, kan hij niet bukken of hurken en heeft hij pijn in zijn rug, heup en been. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant verwezen naar de in hoger beroep ingebrachte brief van de huisarts van 30 januari 2019. Door zijn beperkingen is appellant niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingediende gronden, die een herhaling zijn van zijn standpunt dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat, en de ingebrachte medische informatie kunnen niet leiden tot een ander oordeel.
4.2.1.
Ten aanzien van de psychische beperkingen wordt de rechtbank gevolgd in de overwegingen met betrekking tot de door appellant eerder in de procedure ingebrachte medische informatie van het RIAGG en Parnassia Groep. In hoger beroep heeft appellant geen informatie ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat zijn psychische beperkingen onjuist zijn ingeschat.
4.2.2.
Appellant heeft ook ten aanzien van de gestelde fysieke beperkingen niet onderbouwd dat deze zijn onderschat. Aan de door hem ingebrachte brief van de huisarts van 30 januari 2019 kan niet het gewicht worden ontleend dat appellant wenst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 februari 2019 navolgbaar gemotiveerd dat gestelde beperkingen op boven de norm tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, veel lopen en veel staan voldoende tegemoetkomen aan de beperkingen die kunnen worden afgeleid uit de informatie van de huisarts. De informatie van de huisarts geeft geen aanleiding tot de noodzaak van aanvullende beperkingen op de datum in geding. Appellant heeft geen andere medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en dat hij daarom met ingang van 25 juli 2017 niet langer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier