ECLI:NL:CRVB:2020:1480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/5017 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die eerder als toezichthouder/schoonmaker werkzaam was, had zich op 14 januari 2011 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een eerdere melding van verslechtering van zijn gezondheid, heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend, die door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak en dat de medische klachten van appellant niet voortvloeien uit de eerdere aandoeningen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de bevindingen van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5017 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 augustus 2018, 18/1469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als toezichthouder/schoonmaker. Hij heeft zich op
14 januari 2011 ziek gemeld met been en rugklachten, hoofdpijn en spanningsklachten. Bij besluit van 11 december 2012 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
11 januari 2013 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Appellant heeft, na een eerdere melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, op 10 november 2016 aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid sinds twee jaar is verslechterd. Hij heeft veel pijn, die erger wordt.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellant per 10 november 2014 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 februari 2017 is bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2018 ten grondslag. Daarin is gesteld dat uit de dossieruitdraai van de huisarts naar voren komt dat er ten tijde van de claimdatum 10 november 2014 sprake is van een nieuwe klacht, zijnde een hielspoor, met moeilijkheden ten aanzien van lopen. Bij de WIA-beoordeling in 2013 waren er klachten van hoofdpijn, spanning, CTS en pijn aan een been ten gevolge van een oude vleeswond na een ongeval. Er is dus sprake van een andere aandoening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is en dat de getrokken conclusies daaruit logisch voortvloeien. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv, dat geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak, gevolgd. Uit de overgelegde verwijzing naar de revalidatiearts kan niet worden afgeleid dat sprake is van een toename van klachten uit dezelfde ziekteoorzaak.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische klachten voortvloeien uit het ongeluk en niet alleen zien op de hielspoor. Ook de psychische klachten zijn verergerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij is verwezen naar het onder 1.4 genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, zoals dat luidde ten tijde in geding, herleeft het recht op WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaande een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het recht op een WGA-uitkering in de situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, niet later herleven dan vijf jaar na de dag bedoeld in artikel 56.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:538) dient buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is, in dit geval het Uwv.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is goeddeels een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep tegen de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
4.4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld. De verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant tijdens een spreekuur op 12 juni 2017 onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle in het dossier aanwezige informatie, waaronder alle beschikbare informatie van de behandelend sector, bestudeerd en meegewogen in haar beoordeling. Dat geldt zowel voor de informatie over de psychische klachten die appellant heeft geuit als over zijn fysieke klachten.
4.4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2018 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat buiten twijfel is dat de beenklachten in 2014 een andere oorzaak hebben dan in 2013. Uit de informatie van NOAGG uit 2012 en 2015 komt niet naar voren dat sprake is van toegenomen psychische beperkingen.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd, die aanknopingspunten geeft om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.6.
Uit 4.3. tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst- Hagen
(getekend) A.M.M. Chevalier