ECLI:NL:CRVB:2020:1481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 oktober 2015 ziek meldde met lichamelijke en later ook psychische klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde de uitkering met als reden dat appellant niet gedurende 104 weken ziek was geweest en dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 augustus 2017. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies passen binnen de vastgestelde beperkingen van appellant en dat het Uwv terecht heeft geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.