ECLI:NL:CRVB:2020:1486
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 10 september 2015 ziek meldde met knie- en heupklachten, heeft later ook psychische klachten ontwikkeld. Na een medisch onderzoek door een arts, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk en selecteerde functies voor hem, maar weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische informatie uit de behandelend sector. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn klachten herhaalde en stelde dat zijn psychische problemen ernstig waren. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat alle klachten van appellant waren onderkend. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.