ECLI:NL:CRVB:2020:1486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/4925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 10 september 2015 ziek meldde met knie- en heupklachten, heeft later ook psychische klachten ontwikkeld. Na een medisch onderzoek door een arts, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk en selecteerde functies voor hem, maar weigerde hem een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de medische informatie uit de behandelend sector. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn klachten herhaalde en stelde dat zijn psychische problemen ernstig waren. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat alle klachten van appellant waren onderkend. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4925 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2018, 18/1648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Haze, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime bloembinder. Op 10 september 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met knie- en heupklachten. Later kwamen daar psychische klachten bij. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 7 september 2017 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 17 januari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Er is medisch onderzoek verricht en met de informatie uit de behandelend sector is kenbaar rekening gehouden. De rechtbank heeft zich ook kunnen vinden in het inhoudelijk medisch oordeel van de (verzekerings)artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat in de FML beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren die overeenstemmen met de geobjectiveerde medische verschijnselen en de wijze waarop appellant functioneert. Op fysiek terrein zijn beperkingen opgenomen die passen bij de onderzoeksbevindingen en de beschikbare informatie over artrose. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven voor twijfel over het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Appellant is niet meer in behandeling bij psychiater N. van der Laan. De brief van orthopedisch chirurg P.J.I.M. Poelmann biedt geen aanknopingspunten voor verdergaande beperkingen in de rubriek dynamische handelingen. Voor een onderzoek door een onafhankelijke deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij veel fysieke klachten heeft en dat hij overal pijn heeft. Hij moet veel van houding veranderen en frequent gaan liggen. Hij is vaak moe. Hij is onder behandeling van een neuroloog. Zijn psychische problemen zijn zo ernstig geworden dat hij op 10 oktober 2018 naar een psycholoog is geweest. Hij slaapt slecht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 september 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Alle klachten van appellant zijn onderkend en met de informatie van de huisarts en de podotherapeut is rekening gehouden. Ook de psychische klachten zijn kenbaar bij de beoordeling betrokken. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende beperkingen voor de psychische en fysieke klachten zijn aangenomen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Van de behandeling bij de neuroloog is geen informatie overgelegd. Ook omtrent de afspraak bij de psycholoog ontbreekt inhoudelijke medische informatie. Bovendien is deze afspraak ruim een jaar na de datum in geding.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst Hagen
(getekend) A.M.M. Chevalier