ECLI:NL:CRVB:2020:1520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde verhuizing
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 23 augustus 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant had zich ingeschreven op een adres in de gemeentelijke basisadministratie, maar meldde op 18 april 2017 een verhuizing naar een nieuw adres. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft echter vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig te melden dat hij zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Rotterdam had. Op basis van een onderzoek heeft het college besloten de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij pas op 28 juni 2017 naar het nieuwe adres is verhuisd, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen. De Raad bevestigt dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de intrekking van bijstand bij het college ligt, maar dat appellant zijn verplichtingen niet is nagekomen. De Raad concludeert dat appellant vanaf 4 april 2017 geen recht meer had op bijstand en dat de terugvordering gerechtvaardigd is.
De Raad heeft ook de argumenten van appellant over dringende redenen voor het afzien van terugvordering verworpen, omdat niet is aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.