ECLI:NL:CRVB:2020:1534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten contra-expertise in WIA-procedure
In deze zaak heeft appellant op 23 april 2018 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een contra-expertise in het kader van een WIA-procedure. Het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout heeft deze aanvraag op 3 mei 2018 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 21 september 2018. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
Appellant stelt dat hij op grond van het beginsel van 'equality of arms' recht heeft op een medische contra-expertise om zijn positie in de WIA-procedure te versterken. Hij beroept zich op het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin wordt gesteld dat een betrokkene recht heeft op een evenwichtige procespositie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant niet heeft aangetoond dat de kosten van de contra-expertise noodzakelijk zijn. De Raad benadrukt dat het aan appellant is om de noodzaak van de kosten aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan.
De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de kosten van een contra-expertise in een arbeidsongeschiktheidsprocedure niet noodzakelijk zijn. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van griffier S. Azaouagh, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.