ECLI:NL:CRVB:2020:1538
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding en toerekening van nalaten aan appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellante, die in hoger beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit college had de bijstand van appellante over de periode van 1 juni 2018 tot en met 30 juni 2018 herzien en een bedrag van € 439,83 teruggevorderd. Appellante had op 17 januari 2019 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder stress door zorgen om haar zoon, niet tijdig beroep had kunnen instellen. Ze had ondersteuning van een begeleidster ingeschakeld, maar beiden waren in de veronderstelling dat de termijn voor het indienen van beroep nog liep tot 17 januari 2019. De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat de overschrijding van deze termijn niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het nalaten van de belangenbehartiger aan appellante kon worden toegerekend.
De Raad concludeerde dat appellante niet in verzuim was geweest en dat de omstandigheden voor haar risico kwamen. De uitspraak bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het beroep en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.