ECLI:NL:CRVB:2020:1544
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 22 mei 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld dat zij belastbaar was, maar het Uwv weigerde haar een uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Oost-Brabant in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er te weinig beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, met name met betrekking tot haar borderline-problematiek. Het Uwv verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellante correct was ingeschat en dat de geselecteerde functies geschikt waren.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of voor vergoeding van wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele.