ECLI:NL:CRVB:2020:1544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
18/5033 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 22 mei 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld dat zij belastbaar was, maar het Uwv weigerde haar een uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Oost-Brabant in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er te weinig beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, met name met betrekking tot haar borderline-problematiek. Het Uwv verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellante correct was ingeschat en dat de geselecteerde functies geschikt waren.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of voor vergoeding van wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier E. Diele.

Uitspraak

18/5033 WIA
Datum uitspraak: 20 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juli 2018, 17/3446 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven dat zij geen gebruik willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van die wet is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 15 à 16 uur per week. Op 22 mei 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 12 april 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 19 mei 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 16 november 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Met de informatie van de psychiater, de orthopeed en de orthopedisch chirurg is rekening gehouden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante onjuist is ingeschat. In reactie op de in beroep overgelegde stukken van de neuroloog, de fysiotherapeut en de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat deze informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. De rechtbank heeft ten slotte geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat in de FML te weinig beperkingen zijn opgenomen. Met de borderline-problematiek is te weinig rekening gehouden. Daarom zijn de geselecteerde functies niet geschikt voor appellante. Tevens heeft zij verzocht om schadevergoeding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht per 19 mei 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en terecht geoordeeld dat zij niet slagen. Uit de stukken komt naar voren dat appellante tot en met september 2016 onder behandeling is geweest bij psycholoog L. Iscanli-Ekin. De diagnose was een licht depressief beeld met trekken van borderline. Appellante is vanaf november 2017 onder behandeling bij psycholoog H. Yildirim. Deze benoemt een pijnstoornis en een matige depressie. Uit deze stukken komt niet naar voren dat de in de FML gestelde beperkingen op psychisch gebied onvoldoende zijn. Appellante is immers beperkt geacht voor werk met veelvuldige deadlines, hoog handelingstempo en verhoogd persoonlijk risico. Tevens zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken sociaal functioneren en werktijden. Ten slotte zijn in verband met de lichamelijke klachten beperkingen aangenomen voor trillingsbelasting en voor dynamische en statische houdingen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Evenmin is er reden om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E. Diele