In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. De aanvraag van appellante werd op 14 juli 2017 afgewezen, waarna zij bezwaar maakte. De medisch adviseur van CIZ heeft op 12 december 2017 advies uitgebracht, en op 15 maart 2018 heeft Zorginstituut Nederland zowel een medisch als juridisch advies aan CIZ verstrekt. CIZ heeft vervolgens het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de onderzoeken van de medisch adviseurs als zorgvuldig beoordeeld en oordeelt dat CIZ het bestreden besluit op deze adviezen heeft mogen baseren. Appellante heeft aangevoerd dat haar medische situatie inmiddels is verslechterd, maar de Raad stelt dat deze informatie niet relevant is voor de periode in geding. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellante ten tijde van belang niet leidden tot een noodzaak voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals vereist in artikel 3.2.1 van de Wlz. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.