ECLI:NL:CRVB:2020:1577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder werkzaam was als pedagogisch medewerker, had zich op 5 januari 2016 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 29 april 2017, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante belastbaar geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en had zes functies geselecteerd die appellante kon vervullen. Appellante voerde aan dat er meer beperkingen waren dan in de FML waren opgenomen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende medische informatie hadden en niet gehouden waren om extra informatie op te vragen bij de behandelend sector. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in medisch opzicht geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van een appellant.