ECLI:NL:CRVB:2020:1596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging bijstandsverlening en inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed en bankrekeningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De appellant, die in Turkije woont, heeft in 2015 werkzaamheden verricht en is daarna naar Turkije geremigreerd. Het college van burgemeester en wethouders van Soest heeft de bijstand van de appellant beëindigd en ingetrokken, omdat hij niet de juiste en volledige informatie heeft verstrekt over zijn vermogen in het buitenland, waaronder onroerend goed en bankrekeningen. De appellant heeft niet gemeld dat hij een woning in Turkije heeft gekocht en heeft slechts enkele bankafschriften overgelegd, maar niet de volledige informatie die het college had opgevraagd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de appellant in gebreke is gebleven met het verstrekken van de benodigde informatie. De Raad heeft geoordeeld dat het bezit van een woning en bankrekeningen van belang zijn voor de verlening van bijstand en dat de appellant niet tijdig objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd. De bankafschriften die de appellant ter zitting heeft getoond, zijn als tardief buiten beschouwing gelaten, omdat het aanvaarden van deze stukken in strijd zou zijn met de goede procesorde. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.