In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2018. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Kraimi, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 20 november 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor was er feitelijk geen geschil meer tussen partijen, maar had appellant het hoger beroep niet ingetrokken. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
Daarnaast oordeelde de Raad dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, aangezien het Uwv na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand werden begroot op € 4.409,75, inclusief de kosten van het rapport van de Landelijke Expertisebalie. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.