ECLI:NL:CRVB:2020:1605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
18/4295 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep en tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2018. Appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Kraimi, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 20 november 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor was er feitelijk geen geschil meer tussen partijen, maar had appellant het hoger beroep niet ingetrokken. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

Daarnaast oordeelde de Raad dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, aangezien het Uwv na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand werden begroot op € 4.409,75, inclusief de kosten van het rapport van de Landelijke Expertisebalie. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.4295 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 juni 2018, 17/1702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Kraimi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op 20 november 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 6 januari 2020 heeft appellant te kennen gegeven dat het Uwv tegemoet is gekomen, appellante heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vastgesteld wordt dat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 20 november 2019 alsnog volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen. Hierdoor bestaat er feitelijk geen geschil meer tussen partijen. Dat brengt mee dat, nu appellant het hoger beroep niet heeft ingetrokken, het hoger beroep van appellant door het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
1.2.
Omdat het Uwv appellant na het instellen van beroep en hoger beroep tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in bezwaar voor het ingediende bezwaarschrift en de aanwezigheid op de hoorzitting en op € 1.050,- in beroep voor het indienen van het beroepschrift en de aanwezigheid op de zitting. In hoger beroep worden de proceskosten begroot op € 525,-, voor het indienen van het hoger beroepschrift. Daarnaast komen de kosten van het rapport van de Landelijke Expertisebalie van € 1784,75 inclusief BTW, in aanmerking voor vergoeding. De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 4.409,75.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 4.409,75;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Wijna, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) H. Spaargaren