ECLI:NL:CRVB:2020:1610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een taxichauffeur na medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een taxichauffeur, had zich op 16 februari 2016 ziek gemeld met rugklachten en ontving een Ziektewet-uitkering van het Uwv. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 16 maart 2017. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet in twijfel getrokken konden worden.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend toegelicht dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen voor de appellant in verband met zijn rugklachten. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend neuroloog niet voldoende onderbouwd was om de conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten, maar dat dit niet betekende dat hij recht had op een Ziektewet-uitkering. De Raad wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.