ECLI:NL:CRVB:2020:1610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
18/4962 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een taxichauffeur na medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een taxichauffeur, had zich op 16 februari 2016 ziek gemeld met rugklachten en ontving een Ziektewet-uitkering van het Uwv. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 16 maart 2017. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet in twijfel getrokken konden worden.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend toegelicht dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen voor de appellant in verband met zijn rugklachten. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend neuroloog niet voldoende onderbouwd was om de conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde dat de appellant niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten, maar dat dit niet betekende dat hij recht had op een Ziektewet-uitkering. De Raad wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.4962 ZW

Datum uitspraak: 27 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 augustus 2018, 17/5259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 24 juni 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur. Op 16 februari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens acht functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 97,63% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 februari 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 16 maart 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv dossierstudie hebben verricht en met appellant hebben gesproken tijdens een spreekuur en een hoorzitting. De informatie van de behandelend neuroloog van 16 september 2016 is kenbaar betrokken bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De daarin vermelde maximale loopafstand van tien minuten, onder het kopje anamnese, is volgens het Uwv geen vaststelling van de neuroloog, maar is wat appellant zelf heeft gesteld. De rechtbank heeft deze verklaring gevolgd en geoordeeld dat geen aanleiding aanwezig is om het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden en niet gebleken is dat het medisch standpunt onjuist is. In verband met de rugklachten en de hartritmestoornis zijn beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de informatie van de behandelend neuroloog naar voren komt dat in 2016 sprake is geweest van een rughernia met beïnvloeding van de zenuwwortel. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts in januari 2017 geen bijzonderheden zijn gevonden. Appellant trainde op dat moment bij OCA en was in staat om vijf tot zes kilometer te wandelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat de informatie van de behandelend neuroloog geen reden geeft voor het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken en het verzoek van appellant, om een neuroloog als onafhankelijke deskundige in te schakelen, daarom afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de informatie van de behandelend neuroloog niet juist is overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hoewel de neuroloog slechts onder de anamnese heeft vermeld dat appellant maximaal tien minuten kon lopen, deelde hij deze mening ook zelf. De aanname dat appellant vijf tot zes kilometer kon lopen is onjuist. Met name vanwege zijn rugklachten was appellant niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Appellant is van mening dat de rechtbank een deskundige had moeten inschakelen en heeft de Raad verzocht om dit alsnog te doen.
3.2.
Het Uwv heeft erop gewezen dat, afgezien van de vraag of appellant terecht in staat is geacht om tien minuten te kunnen lopen, in de geselecteerde functies niet meer dan een minuut wordt gelopen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en terecht het ziekengeld met ingang van 16 maart 2017 heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en terecht geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft toegelicht dat op de datum in geding geen reden was om voor appellant meer beperkingen op te nemen in verband met zijn rugklachten. Appellant heeft zijn stelling, dat niet alleen hijzelf maar ook de behandelend neuroloog van mening is dat hij niet meer dan tien minuten kan lopen, niet onderbouwd met een verklaring waaruit dit blijkt. Er is daarom geen aanleiding om de juistheid van het door het Uwv ingenomen standpunt over de belastbaarheid van appellant in twijfel te trekken. Het verzoek van appellant om een deskundige in te schakelen wordt om die reden afgewezen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) F.E.M. Boon