ECLI:NL:CRVB:2020:1663

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
18/614 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift termijnoverschrijding niet verschoonbaar

Op 21 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2017. De zaak betreft een appellant die te laat bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat op 1 maart 2017 was genomen. Dit besluit hield in dat de bijstand van de appellant werd ingetrokken en dat de kosten daarvan teruggevorderd zouden worden. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant op 29 mei 2017 niet-ontvankelijk, waarna de rechtbank het beroep van de appellant ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad overwoog dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De gestelde telefonische contacten met het college na ontvangst van het primaire besluit werden niet als voldoende bewijs gezien. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om tijdig bezwaar te maken en dat de bezwaarclausule in het primaire besluit duidelijk was. De termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar is een fatale termijn, en de appellant kon niet gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de mededeling dat zijn bezwaar mogelijk niet in behandeling zou worden genomen bij te late indiening.

Het beroep op de hoorplicht werd eveneens verworpen, omdat het college op basis van de beschikbare gegevens kon afzien van het horen van de appellant. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.614 PW-PV

Datum uitspraak: 21 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2017, 17/2145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: R.I.S. van Haaren
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W. Volkers, advocaat. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Vaststaat dat appellant niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 1 maart 2017 (primaire besluit) dat strekt tot intrekking van bijstand en de terugvordering van de kosten daarvan.
Het college heeft bij besluit van 29 mei 2017 het bezwaar tegen het primaire besluit niet‑ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, voor zover van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet‑ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wat appellant heeft aangevoerd, noopt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De gestelde telefonische contacten met het college na ontvangst van het primaire besluit heeft appellant, in het licht van wat hij daarover ter zitting heeft verklaard, niet aannemelijk gemaakt. Verder is niet gebleken dat appellant niet in staat was tijdig – zo nodig op nader aan te voeren gronden – schriftelijk bezwaar te maken tegen dat besluit. Dat hij eerst juridisch advies heeft willen inwinnen, dient voor zijn eigen rekening te blijven. Zoals vaker overwogen (uitspraak van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3403) behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene tijdig bezwaar te maken. Voor zover appellant stelt dat de bezwaarclausule in het primaire besluit bij hem de indruk heeft gewekt dat de bezwaartermijn van zes weken niet strikt zou worden gehandhaafd, kan dit evenmin leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De in artikel 6:7 van de Awb opgenomen termijn van zes weken voor, voor zover van belang, het maken van bezwaar is een fatale termijn. De bezwaarclausule zelf was duidelijk. Er stond: “Let op! U moet het bezwaarschrift indienen binnen zes weken na de dagtekening van dit besluit.” Aan de enkele mededeling daaronder dat hij bij te late indiening van een bezwaarschrift de kans loopt dat zijn bezwaar niet in behandeling wordt genomen, kon appellant redelijkerwijs niet een gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat het college zijn bezwaarschrift ontvankelijk zou achten, ondanks termijnoverschrijding en het ontbreken van een verschoonbare reden daarvoor.
Het beroep van appellant op de hoorplicht treft geen doel. Het college kon ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op grond van de beschikbare gegevens met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen van appellant afzien.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) O.L.H.W.I. Korte