ECLI:NL:CRVB:2020:1698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de sollicitatieverplichting opgelegd door het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar een sollicitatieverplichting op te leggen van vier maal per vier weken. Appellante, die zich op 19 juni 2009 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv stelde op 23 mei 2017 een re-integratievisie op waarin de sollicitatieverplichting werd vastgelegd. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 maart 2018.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met haar afstand tot de arbeidsmarkt bij het opleggen van de sollicitatieverplichting. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv deze afstand wel degelijk had meegewogen. De Raad stelde vast dat appellante, ondanks haar afstand tot de arbeidsmarkt, mogelijkheden had om te re-integreren. De Raad concludeerde dat de opgelegde sollicitatieverplichting niet onredelijk was en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom deze verplichting was opgelegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.