ECLI:NL:CRVB:2020:1698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
18/2270 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de sollicitatieverplichting opgelegd door het Uwv in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar een sollicitatieverplichting op te leggen van vier maal per vier weken. Appellante, die zich op 19 juni 2009 ziek meldde, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv stelde op 23 mei 2017 een re-integratievisie op waarin de sollicitatieverplichting werd vastgelegd. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 maart 2018.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met haar afstand tot de arbeidsmarkt bij het opleggen van de sollicitatieverplichting. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv deze afstand wel degelijk had meegewogen. De Raad stelde vast dat appellante, ondanks haar afstand tot de arbeidsmarkt, mogelijkheden had om te re-integreren. De Raad concludeerde dat de opgelegde sollicitatieverplichting niet onredelijk was en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom deze verplichting was opgelegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.2270 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 16 maart 2018, 17/6306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020 via videobellen. Appellante heeft zich laten vertegenwoordiger door mr. Walker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster. Op 19 juni 2009 heeft appellante zich ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Deze uitkering is met ingang van 17 augustus 2012 omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Op 23 mei 2017 heeft het Uwv een werkplan (lees: re-integratievisie) opgesteld. In deze re-integratievisie is aan appellante in het kader van de re-integratie onder andere de verplichting opgelegd om vier maal per vier weken te solliciteren. Appellante is tegen deze re-integratievisie in bezwaar gegaan. Het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 19 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de sollicitatieverplichting door het Uwv op oneigenlijke gronden is opgelegd. De omvang van de opgelegde sollicitatieverplichting van vier maal per vier weken is volgens de rechtbank geen hogere vaststelling dan het op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels arbeidsinschakeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Stcrt. 2015, 252, de Beleidsregels) neergelegde verplichting van “tenminste vier keer per maand”. Het Uwv was daarom niet gehouden de aan appellante opgelegde sollicitatieverplichting nader te motiveren, zodat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat uit de Beleidsregels blijkt dat het aantal te verrichten sollicitatieactiviteiten afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van verzekerde hoger of lager kan worden vastgesteld. Volgens appellante is door het Uwv bij het vaststellen van de sollicitatieverplichting ten onrechte geen rekening gehouden met haar positie op de arbeidsmarkt. Appellante heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waardoor van haar niet kan worden gevergd dat zij vier maal per vier weken solliciteert. Dit blijkt volgens appellante uit een e-mail van 30 december 2016 van de adviseur Intensieve Dienstverlening Uwv Werkbedrijf Amsterdam, waarin staat dat het einddoel van de ondersteuning door een re-integratiebureau is dat appellante klaar is om te solliciteren en dat de afstand tot de arbeidsmarkt kleiner is dan deze nu is. Appellante heeft verder herhaald dat het Uwv heeft nagelaten te motiveren waarom in haar geval wordt afgeweken van de in de Beleidsregels neergelegde algemene verplichting om ten minste vier maal per maand een sollicitatieactiviteit te verrichten. Het Uwv had het hogere aantal van vier maal per vier weken moeten voorzien van een motivering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de overwegingen 6 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vooropgesteld wordt, met verwijzing naar de uitspraak van 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:BG8911, dat de in de re-integratievisie van 23 mei 2017 opgenomen verplichting om vier maal per vier weken te solliciteren een concretisering is van de in artikel 30, aanhef en onder b, van de Wet WIA neergelegde verplichting. Het werkplan is in zoverre gericht op rechtsgevolg, zodat het kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank is hiervan dan ook terecht uitgegaan.
4.3.
Het betoog van appellante dat het Uwv bij het opleggen van de sollicitatieverplichting ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de afstand tot de arbeidsmarkt, slaagt niet. Uit de re-integratievisie van 23 mei 2017 blijkt dat het Uwv de afstand tot de arbeidsmarkt heeft meegewogen bij het vaststellen van de sollicitatieverplichting van vier maal per vier weken. In de re-integratievisie staat vermeld dat appellante een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt, maar dat zij ook mogelijkheden heeft om te re-integreren naar een betaalde baan. Appellante heeft als administratief medewerkster gewerkt, zij heeft haar havo afgerond en meerdere jaren een hbo-opleiding gevolgd. Op grond van haar arbeidsverleden heeft zij een mbo-plus niveau. Ook is appellante type- en computervaardig en beheerst zij de Nederlandse en Engelse taal goed. Als er rekening wordt gehouden met de vastgestelde belastbaarheid, zijn er voor appellante geschikte parttime (administratieve) functies te vinden. Het Uwv heeft verder naar aanleiding van het hoger beroep in zijn verweerschrift gesteld dat de positie van appellante op de arbeidsmarkt geen aanleiding heeft gegeven om de sollicitatieverplichting naar beneden bij te stellen. Gelet hierop heeft het Uwv de afstand tot de arbeidsmarkt voldoende inzichtelijk bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de afstand tot de arbeidsmarkt maakt dat van haar niet kan worden gevergd dat zij vier maal per vier weken solliciteert. Dat in de e-mail van 30 december 2016 staat wat een traject Werk Fit inhoudt en dat het einddoel van een traject bijvoorbeeld zal zijn dat appellante klaar is om te solliciteren en dat de afstand tot de arbeidsmarkt kleiner is dan deze nu is, is daartoe onvoldoende. Uit de e-mail valt geenszins af te leiden dat de afstand tot de arbeidsmarkt ten tijde hier in geding zodanig was dat van appellante niet gevergd kon worden dat zij zou voldoen aan de opgelegde sollicitatieverplichting van vier maal per vier weken. Appellante heeft haar standpunt verder niet van enige onderbouwing voorzien. Het Uwv heeft de opgelegde sollicitatieverplichting afdoende gemotiveerd en, gelet op wat in de re-integratievisie is beschreven en in 4.3 is overwogen, kenbaar een individuele afweging gemaakt. Er is geen reden om de conclusies van het Uwv niet te volgen. Voorts is er geen aanleiding om te concluderen dat een sollicitatieverplichting van vier keer per vier weken zodanig afwijkt van het uitgangspunt in de Beleidsregels van “tenminste vier keer per maand”, dat het Uwv was gehouden dit nader te motiveren.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 blijkt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) M. Graveland