ECLI:NL:CRVB:2020:1699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich in 2011 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat zij per 1 november 2017 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de medische en arbeidskundige beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat appellante geschikt is voor haar maatmanarbeid, ondanks haar klachten van duizeligheid. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante en dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling te betwisten.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.