ECLI:NL:CRVB:2020:1705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als medewerkster data-entry werkte, meldde zich ziek met arm- en schouderklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat zij met inachtneming van haar beperkingen belastbaar was. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de relevante informatie van behandelend artsen had meegewogen.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische situatie was onderschat en dat er meer beperkingen moesten worden erkend. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.