ECLI:NL:CRVB:2020:1731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WIA-uitkering ontvangt, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheid op 100% had vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit van 5 december 2016. De rechtbank stelde dat appellant had moeten begrijpen dat hij bezwaar had moeten maken, en dat hij zich had moeten informeren over zijn uitkeringssituatie.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering en dat het onduidelijk was wat de rechtbank had beslist. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden voldoende had gemotiveerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak, ondanks een kennelijke verschrijving in het dictum, niet vernietigd hoefde te worden omdat appellant niet in zijn processuele belangen was geschaad. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.