ECLI:NL:CRVB:2020:1734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een beoordeling door verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellante in staat was om te werken in bepaalde functies. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de informatie van de GGZ en Monné Zorg & Beweging geen aanleiding gaf voor verdergaande beperkingen en dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.