ECLI:NL:CRVB:2020:1758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
18/5436 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk van productiemedewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en later ook fysieke klachten ontwikkelde. De appellante, die als productiemedewerker werkte, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar ZW-uitkering te beëindigen. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante in staat geacht haar werk als productiemedewerker te verrichten, en de Raad vond geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen onzorgvuldig waren onderzocht en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.

De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante terecht was.

Uitspraak

18.5436 ZW

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 september 2018, 17/953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.W. Stals, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via videobellen op 9 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stals. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als uitzendkracht/productiemedewerker (inpakker kipproducten). Op 15 januari 2016 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Later zijn daar rechter armklachten, rug- en liesklachten bijgekomen. Het dienstverband met haar werkgever is geëindigd. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 25 oktober 2016 gezien. De verzekeringsarts heeft appellante per 25 oktober 2016 in staat geacht haar arbeid als productiemedewerker te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 3 november 2016 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 14 januari 2017 beëindigd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv pas in beroep een deugdelijke motivering heeft gegeven over de inhoud en omvang van de maatgevende arbeid en dat het bestreden besluit daarom geen stand kan houden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellante niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het onderzoek gebreken vertoont. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft de vastgestelde beperkingen voldoende beschreven in zijn rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante kort voor de datum in geding gezien en zag geen aanleiding om appellante anders of meer beperkt te achten. Er is volgens de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de aangenomen beperkingen onvoldoende zijn. De rechtbank heeft in de beroepsgronden van appellante en de door haar ingebrachte medische informatie geen aanleiding gezien te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Appellante is dan ook terecht arbeidsgeschikt geacht voor haar werk als productiemedewerker in de door het Uwv vermelde omvang.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat het Uwv haar lichamelijke en psychische beperkingen onzorgvuldig heeft onderzocht en deze heeft onderschat. Appellante heeft aangevoerd dat van een arbeidsomvang van veertig uur per week moest worden uitgegaan terwijl het Uwv was uitgegaan van twaalf uur per week. Pas op de zitting van de rechtbank heeft het Uwv de arbeidsomvang gewijzigd. Volgens het Uwv maakt de arbeidsomvang niet uit maar de rechtbank zag hierom wel reden om het bestreden besluit te vernietigen. Onbegrijpelijk is waarom de rechtbank vervolgens de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten terwijl zowel de verzekeringsgeneeskundige als de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit niet deugdelijk was vanwege de foutieve arbeidsomvang. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Van telefonisch contact tussen de verzekeringsarts en bedrijfsarts zoals de rechtbank schrijft is geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gebaseerd op verouderde informatie. De rechtbank heeft enkel de informatie van Mindfit genoemd terwijl appellante meer gronden heeft aangevoerd over haar psychische klachten. Zo heeft zij aangevoerd dat de behandelend sector is uitgegaan van andere diagnoses dan de verzekeringsartsen terwijl de primaire verzekeringsarts wel heeft erkend dat appellante voldoet aan de criteria voor depressiviteit. Vervolgens is gesteld dat op de datum in geding niets meer aan de hand was terwijl toen wel degelijk sprake was van een depressie waarvoor appellante onder behandeling stond en medicatie gebruikte. Daarnaast gebruikte appellante alcohol wat (in combinatie met medicatie) geen veilige werksituatie oplevert. Verder is onvoldoende rekening gehouden met appellantes rugklachten, rechter armklachten en liesklachten die wel degelijk geobjectiveerd zijn. Ten onrechte is appellante geschikt geacht voor haar arbeid. Appellante heeft de Raad ten slotte verzocht om een deskundige psychiater te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen en rechtspraak wordt verwezen naar overwegingen 3.1 tot en met 3.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. De door appellante in hoger beroep ingediende gronden en de medische informatie van haar behandelaars leiden niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Dat de rechtbank onjuist heeft vermeld dat er telefonisch overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts en bedrijfsarts doet niet af aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de rapporten van de bedrijfsarts betrokken in hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante voorts vlak voor de datum in geding gezien. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet enkel de informatie van Mindfit betrokken maar het gehele ontvangen medische dossier waaronder recente informatie van de huisarts. Dat appellante ten tijde in geding nog steeds beperkt psychisch belastbaar was, is erkend en meegenomen in de beoordeling. Over de vraag van welke psychiatrische diagnose de verzekeringsartsen hadden moeten uitgaan, geldt volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1713) dat niet de (precieze) diagnose, maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de belastbaarheid. De informatie van de behandelend sector heeft geen aanleiding gegeven om appellantes psychische en lichamelijke belastbaarheid aan te passen. Dit standpunt kan worden gevolgd. Appellante heeft niets tegenover de conclusies gesteld. Daarom bestaat geen twijfel over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante geschikt wordt geacht voor haar eigen werk van productiemedewerker. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 september 2017 blijkt dat het eigen werk zowel fysiek als psychisch niet zeer belastend werk betreft zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd. Uit de overgelegde medische stukken blijkt niet dat appellante niet in staat is om in een koude omgeving te werken. Uit de medische informatie komt niet naar voren dat de combinatie van alcohol- en medicatiegebruik tot zulke grote problemen leidt dat zij appellante belemmeren in haar werkzaamheden. Dat ten slotte voor appellante geen urenbeperking geldt, is afdoende gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot inschakeling van een deskundige.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Met het oog op een definitieve geschilbeslechting heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Spaargaren