ECLI:NL:CRVB:2020:1758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk van productiemedewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en later ook fysieke klachten ontwikkelde. De appellante, die als productiemedewerker werkte, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar ZW-uitkering te beëindigen. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante in staat geacht haar werk als productiemedewerker te verrichten, en de Raad vond geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen onzorgvuldig waren onderzocht en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.
De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante terecht was.