ECLI:NL:CRVB:2020:1790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
19/31 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzaam gescheiden leven in het kader van AOW-uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellanten, die sinds 1965 gehuwd zijn, duurzaam gescheiden leven in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) terecht het ouderdomspensioen van appellanten niet heeft gewijzigd naar de norm voor ongehuwden. De beoordeling van duurzaam gescheiden leven is gebaseerd op feitelijke omstandigheden, waarbij de Raad concludeert dat appellanten, ondanks hun wens om uit elkaar te gaan, nog steeds een zekere mate van onderlinge zorg en financiële verwevenheid vertonen. Dit blijkt uit hun wekelijkse telefoongesprekken, regelmatige bezoeken en gezamenlijke eigendom van de echtelijke woning. De Raad benadrukt dat de feitelijke situatie in maart 2018 bepalend is voor de beoordeling en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij in die periode duurzaam gescheiden leefden. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak over dit onderwerp en concludeert dat de appellanten niet in hun bewijsvoering zijn geslaagd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

19/31 en 19/32 AOW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 26 november 2018, 18/4882 en 18/4883 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
1. [appellant] te [woonplaats] (appellant)
2. [appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 juli 2020
Zitting heeft: mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: F.E.M. Boon
Ter zitting zijn verschenen: appellant en appellante, bijgestaan door N. Wildering. Voor de Svb heeft telefonisch deelgenomen mr. J.H.A. Koning
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1. Appellant was sinds [datum in] 1965 gehuwd met appellante. Appellanten ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een gehuwde. Op 15 maart 2018 heeft appellant de Svb om herziening van het ouderdomspensioen verzocht, in die zin dat appellant in aanmerking wil komen voor een ongehuwdenpensioen, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van appellante.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 30 maart 2018, gehandhaafd bij afzonderlijke besluiten van 23 juli 2018 (bestreden besluiten) heeft de Svb besloten dat het ouderdomspensioen van appellanten niet wijzigt. De Svb heeft onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie. Appellanten hebben formulieren ingevuld en ondertekend en tijdens huisbezoeken van de Svb verklaringen afgelegd. Hieruit blijkt volgens de Svb dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. Uit de feitelijke toestand kan niet worden afgeleid dat appellanten een leven leiden alsof er geen huwelijk was.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Svb terecht het ouderdomspensioen niet heeft gewijzigd naar de norm van een ongehuwde omdat geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Volgens de rechtbank blijkt niet ondubbelzinnig dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Hierbij acht de rechtbank van belang dat appellanten één keer per week bellen, dat zij eens in de twee weken bij elkaar thuis komen, dat zij soms met elkaar eten, dat zij een aantal keren per jaar samen met de auto naar familie in het westen reizen en dat appellant 50% van zijn hogere pensioen aan appellante betaalt. Verder zijn appellanten samen eigenaar van de echtelijke woning. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een zekere mate van onderlinge zorg. Daarbij is in aanmerking genomen dat het na een huwelijk van 53 jaar een zekere tijd kost om de samenleving zoals die tot dan toe heeft bestaan te ontvlechten, maar dat in het geval de verbreking van de echtelijke samenleving bestendig is bedoeld, daarbij evenzeer een zekere voortvarendheid mag worden verwacht. Ter zitting is echter gebleken dat appellanten nog steeds niet zijn overgegaan tot de verkoop van de woning en dat appellant nog steeds financiële ondersteuning biedt aan appellante.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd omdat zij menen dat zij wel duurzaam gescheiden van elkaar leven.
4.1. Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden van duurzaam gescheiden leven pas sprake als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.2. Het gaat hier om de situatie in maart 2018. Appellanten waren toen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat zij geen recht hebben op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als zij aannemelijk maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellanten daarin niet zijn geslaagd. De Raad twijfelt er niet aan dat appellanten eind december 2017 uit elkaar wilden gaan, waarbij overigens in eerste instantie nog niet werd gekozen voor een formele echtscheiding. Feitelijk is er echter nog geruime tijd sprake geweest van financiële verwevenheid. Verder was er eind maart 2018 nog een zekere mate van onderling contact en wederzijdse zorg. Dat is begrijpelijk en getuigt van zorgvuldigheid na een zo lange relatie. Het betekent echter ook dat op dat moment naar de maatstaf van de vaste rechtspraak nog geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De ter zitting gegeven toelichtingen van appellanten op de contacten en de financiële zaken maken dit niet anders. Het feit dat er na verloop van tijd wijzigingen zijn opgetreden in de feitelijke situatie is voor de beoordeling van de situatie per eind maart 2018 niet relevant. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.E.M. Boon (getekend) M.A.H. Van Dalen-van Bekkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam.