ECLI:NL:CRVB:2020:1798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich had ziek gemeld met een hernia en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waren.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op minder dan 35%. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank en concludeerde dat de verzekeringsartsen alle klachten van appellante in hun beoordeling hadden meegenomen. De enkele stelling van appellante dat er onvoldoende beperkingen waren aangenomen, leidde niet tot een andere conclusie, vooral omdat zij haar standpunt niet met medische stukken had onderbouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2020.