ECLI:NL:CRVB:2020:1831

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/126 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering had afgewezen. Appellant, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarin hij aangaf te lijden aan de ziekte van Marfan en hartfalen. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant arbeidsvermogen had en weigerde de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische informatie voldoende was om tot deze conclusie te komen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er meer medische informatie opgevraagd had moeten worden. Hij stelde dat de informatie van de behandelend artsen tegenstrijdig was en dat het Uwv meer waarde had gehecht aan de verklaring van de cardioloog dan aan die van de huisarts. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant op de aanvraagdatum arbeidsvermogen had en dat er geen nieuwe medische informatie was die zijn stelling onderbouwde dat hij minder dan vier uur per dag belastbaar was. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

19 126 WAJONG

Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 november 2018, 18/1200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1996, heeft met een door het Uwv op 31 mei 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellant vermeld dat hij de ziekte van Marfan en hartfalen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daarbij is opgevraagde informatie van de behandelend cardioloog van 4 september 2017 betrokken. Bij besluit van
12 september 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 15 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 12 september 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Uit de voor appellant vastgestelde medische beperkingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat de verzekeringsarts deze heeft gebaseerd op de medische informatie van de cardioloog inclusief de vermoeidheidsklachten. Appellant wordt voor maximaal vier uur per dag belastbaar geacht, onder verder geheel passende omstandigheden. Niet gebleken is dat appellant meer medische beperkingen heeft dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. Aan appellant is terecht geen Wajong-uitkering toegekend.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat niet gebleken is dat appellant meer medische beperkingen heeft dan waarvan is uitgegaan door het Uwv. De van de behandelend sector ontvangen informatie is enigszins tegenstrijdig. Het had daarom op de weg van het Uwv gelegen nadere informatie op te vragen bij de huisarts en de cardioloog en/of appellant lichamelijk te onderzoeken. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het Uwv meer waarde mocht hechten aan de verklaring van de cardioloog, omdat de huisarts de medicus is die een geheel zicht heeft op de medische problematiek en mogelijkheden van appellant. Appellant voldoet niet aan de criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), omdat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant maximaal vier uur per dag belastbaar is, wat niet hetzelfde is als minstens vier uur per dag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft herhaald het niet zinvol te achten om, naast de al beschikbare informatie, nadere informatie op te vragen bij de behandelend sector. Volgens het Uwv is op goede gronden meer waarde gehecht aan de verklaring van de cardioloog, die specialist is op cardiaal gebied. Het Uwv heeft verwezen naar het rapport van de verzekeringarts bezwaar en beroep dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. In dat rapport heeft deze verzekeringsarts onderbouwd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde uit het Schattingsbesluit dat hij niet tenminste vier uur per dag belastbaar is, omdat hij binnen de beperkingen en voorwaarden die door de verzekeringsarts zijn geschetst vier uur per dag met passende activiteiten belastbaar is. Daarbij heeft deze arts gelet op de informatie van de cardioloog van 4 september 2017, uit welke informatie onder meer blijkt dat appellant in de afgelopen drie jaar stabiel is gebleven en dat het in het geval van appellant gaat om de lichtste NYHA-klasse, die een maat is voor functioneren. Dit betekent dat appellant geen beperking van het inspanningsvermogen heeft en dat normale lichamelijke activiteit geen overmatige vermoeidheid, palpitaties of dyspneu veroorzaakt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv appellant terecht geen Wajong-uitkering heeft toegekend, omdat appellant op de aanvraagdatum (datum in geding) arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of op de datum in geding voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet ten minste vier uur per dag belastbaar was
.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv over de duurbelastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die zijn stelling dat hij minder dan vier uur per dag belastbaar is onderbouwt.
4.4.
Daaraan wordt toegevoegd dat uit de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Partcipatiewet (Staatsblad 2014, 359) blijkt dat het er bij de beoordeling van de vraag of een betrokkene ten minste vier uur per dag belastbaar is om gaat of hij per definitie niet in staat is vier uur per dag te werken. Indien een betrokkene medisch gezien alleen belastbaar is voor minder dan vier uur per dag zijn de mogelijkheden tot het verrichten van een arbeidsprestatie met een economische waarde marginaal. De persoon in kwestie is in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te kunnen spreken. De verhouding kosten-baten is dan immers niet realistisch. De grens is gesteld op vier uur per dag. De reden om deze bepaling hier op te nemen is dat als iemand een loonwaarde onder het minimumloon heeft, het niet realistisch is te denken dat een werkgever hem aanneemt voor minder dan vier uur per dag. De economische waarde van deze arbeid zou dan zo klein worden, dat het niet lonend is voor een werkgever. Uit deze toelichting volgt niet dat een betrokkene die maximaal vier uur per dag belastbaar is geen arbeidsvermogen heeft.
4.5.
Appellant heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, over basale werknemersvaardigheden beschikt en aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de aanvraagdatum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte was aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) D.S. Barthel