Uitspraak
19 126 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering had afgewezen. Appellant, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend bij het Uwv, waarin hij aangaf te lijden aan de ziekte van Marfan en hartfalen. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant arbeidsvermogen had en weigerde de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische informatie voldoende was om tot deze conclusie te komen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er meer medische informatie opgevraagd had moeten worden. Hij stelde dat de informatie van de behandelend artsen tegenstrijdig was en dat het Uwv meer waarde had gehecht aan de verklaring van de cardioloog dan aan die van de huisarts. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant op de aanvraagdatum arbeidsvermogen had en dat er geen nieuwe medische informatie was die zijn stelling onderbouwde dat hij minder dan vier uur per dag belastbaar was. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en dat het hoger beroep niet slaagde.