ECLI:NL:CRVB:2020:1840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/3175 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en jonggehandicaptenstatus in het kader van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1992, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong), waarbij hij aangaf te lijden aan PTSS, ADD en autisme. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om vier uur per dag te werken en dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant op de relevante beoordelingsmomenten in staat was om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was. De Raad heeft ook bevestigd dat de klachten van PTSS niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze klachten na de achttiende verjaardag van appellant zijn ontstaan en hij in het jaar voorafgaand aan het ontstaan van die klachten niet ten minste zes maanden studerende was.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellant niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid is onbeantwoord gelaten, omdat de rechtbank en de Raad van oordeel zijn dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier L.E. König.

Uitspraak

18.3175 WAJONG

Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2018, 17/6650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1992, heeft met een door het Uwv op 15 juni 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong). Daarbij is vermeld dat hij PTSS, ADD en Autisme heeft. Bij de aanvraag is een rapportage psychologisch onderzoek van 27 mei 2016 en een sociale rapportage gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts, een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een laattijdige aanvraag, waarbij de bewijslast en dus het bewijsrisico bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Niet in geschil is dat de beperkingen die appellant ondervindt als gevolg van PTSS niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige onderzoeken op een voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven aan de beoordeling door het Uwv te twijfelen. Volgens de rechtbank is voldaan aan de criteria voor arbeidsvermogen en is appellant met inachtneming van de beperkingen die hij ondervindt in staat om een eenvoudige taak, scannen, in een arbeidsorganisatie uit te voeren.
3.1.
Appellant heeft onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht in hoger beroep aangevoerd dat hij geen vier uur per dag belastbaar is en evenmin een uur aaneengesloten kan werken. Zijn beperkingen zijn forser dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft verwezen naar wat naar voren is gebracht over waar het in de praktijk misgaat en waar hulp en begeleiding nodig is. De rechtbank heeft de stellingen van appellant ten onrechte terzijde gelegd, wat temeer wringt nu het de rechtbank ontbreekt aan medische deskundigheid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant geen jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid onder a, of b, van de Wajong. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant
-niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
-niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur;
-niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende gemotiveerd besproken in de overwegingen 7.1 en 7.2 van de aangevallen uitspraak, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. De enkele stelling dat de rechtbank niet beschikt over medische deskundigheid en daarom de beroepsgronden niet terzijde mocht stellen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Van belang is dat de artsen van het Uwv de beschikbare medische informatie op inzichtelijke wijze hebben betrokken bij hun oordeelsvorming. Deze medische informatie biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat hij niet een uur aaneengesloten kan werken en niet tenminste vier uur per dag belastbaar is. Ook in hoger beroep heeft appellant geen objectieve medische gegevens ingediend die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant op de van belang zijnde beoordelingsmomenten een uur aaneengesloten kon werken en vier uur per dag belastbaar was in passend werk onder de door het Uwv geschetste voorwaarden. Wat appellant hierover zelf heeft gezegd is niet van doorslaggevende betekenis, omdat nodig is dat duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaan als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Verder spelen bij de huidige situatie van appellant, waarover de individueel begeleider zich uitspreekt, de PTSS-klachten mede een rol. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en als zodanig ook niet in geschil is, kan met de klachten verband houdende met PTSS echter geen rekening worden gehouden, omdat deze klachten zijn ontstaan na de achttiende verjaardag van appellant en hij in het jaar voorafgaand aan het ontstaan van die klachten niet ten minste zes maanden studerende was.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen over de basale werknemersvaardigheden van appellant. Appellant heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd, maar volstaan met een verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.3 van de aangevallen uitspraak voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom deze gronden geen doel treffen.
4.5.
Appellant heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie
.Deze voorwaarde behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de van belang zijnde momenten beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.