Uitspraak
18.3175 WAJONG
OVERWEGINGEN
.
.Deze voorwaarde behoeft daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1992, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong), waarbij hij aangaf te lijden aan PTSS, ADD en autisme. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om vier uur per dag te werken en dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant op de relevante beoordelingsmomenten in staat was om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was. De Raad heeft ook bevestigd dat de klachten van PTSS niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze klachten na de achttiende verjaardag van appellant zijn ontstaan en hij in het jaar voorafgaand aan het ontstaan van die klachten niet ten minste zes maanden studerende was.
De Raad heeft de beroepsgronden van appellant niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid is onbeantwoord gelaten, omdat de rechtbank en de Raad van oordeel zijn dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier L.E. König.