ECLI:NL:CRVB:2020:1846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/4207 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft appellante, de weduwe van een overleden echtgenoot, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De aanvraag werd afgewezen omdat de echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit was onherroepelijk geworden. De echtgenoot ontving voor zijn overlijden een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar de tegemoetkoming KOB was per 1 januari 2015 beëindigd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de echtgenoot hierover geïnformeerd en hem laten weten dat hij geen recht meer had op de tegemoetkoming KOB, die vervangen was door inkomensondersteuning AOW. De hoogte van deze inkomensondersteuning was lager dan de eerdere tegemoetkoming.

De echtgenoot had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb, maar dit bezwaar werd aangehouden totdat de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2017 uitspraak deed in vergelijkbare zaken. De Raad oordeelde dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB niet in strijd was met het nationale of internationale recht. Na het overlijden van de echtgenoot hebben de erfgenamen de procedure voortgezet, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit op bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij zich in een slechte financiële situatie bevond. De Raad oordeelde echter, net als de rechtbank, dat de gronden van appellante geen doel troffen en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

19.4207 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2019, 19/812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is de weduwe van [naam echtgenoot] (echtgenoot), die [in] 2016 is overleden. Een aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) is, bij besluit van 7 september 2016, afgewezen, omdat de echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.2.
De echtgenoot van appellante ontving voor zijn overlijden een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), met daarbij een tegemoetkoming KOB. Het recht op deze tegemoetkoming is door de Nederlandse wetgever beëindigd met ingang van 1 januari 2015 en de Svb heeft de echtgenoot met een besluit van 23 december 2014, verzonden op 2 januari 2015, laten weten hij geen recht meer heeft op de tegemoetkoming KOB en dat deze is vervangen door de inkomensondersteuning AOW. Omdat de hoogte van deze inkomensondersteuning afhankelijk is van het aantal voor de AOW verzekerde jaren, is de hoogte hiervan lager dan van de tegemoetkoming KOB.
1.3.
De echtgenoot van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit vermeld in 1.2. Het bezwaar is aangehouden totdat deze Raad op 3 november 2017 uitspraak heeft gedaan in vergelijkbare zaken. Geoordeeld is dat de intrekking van de tegemoetkoming KOB niet in strijd is met het nationale of internationale recht (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:3826). De echtgenoot van appellante was toen inmiddels overleden. De erfgenamen hebben de Svb bericht de procedure te willen voortzetten. In een besluit op bezwaar van 6 juni 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit was gericht aan “De erven van Mme. [appellante] .”
1.4.
Nadat de Svb heeft onderkend dat het besluit op bezwaar gericht had moeten worden aan “De erven van [naam echtgenoot] ,” heeft de Svb op 19 september 2018 alsnog een besluit op bezwaar naar de erven gestuurd. Appellante heeft een bezwaarschrift ingezonden gericht tegen het besluit op bezwaar van 6 juni 2018, welk besluit voor appellante een eerste brief van de Svb aan haar was. Het bezwaar hiertegen is, in een beslissing van 20 december 2018 (bestreden besluit), niet-ontvankelijk verklaard omdat dit schrijven geen rechtsgevolgen heeft voor appellante.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat ze zich in een slechte financiële situatie bevindt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad komt, net als de rechtbank, tot het oordeel dat de gronden van appellante geen doel treffen en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Ten overvloede wordt nog overwogen dat deze Raad in de uitspraak van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4290) inderdaad heeft vastgesteld dat de wetgever de gevolgen van de afschaffing van de tegemoetkoming KOB en de invoering van de inkomensondersteuning AOW heeft voorzien en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is de gevolgen van de wijziging van regelgeving onrechtmatig te achten.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
4.3.
Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) P. Boer