ECLI:NL:CRVB:2020:1853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/5497 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor een drempelfunctie in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak bij het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft door rugklachten, maar concludeerde dat hij in staat is om een drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, wat door appellant is bestreden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was, en dat de verzekeringsartsen niet adequaat zijn ingegaan op de conclusies van het medisch belastbaarheidsonderzoek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen.

De Raad bevestigt dat appellant, gezien zijn beperkingen, in staat is om de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren uit te voeren. De functie vereist zittend werk met weinig fysieke belasting, en de Raad concludeert dat appellant in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18.5497 WBQA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 september 2018, 18/2011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt bijstand van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda op grond van de Participatiewet. Een werkcoach arbeidsbeperkten van de gemeente heeft op 20 maart 2017 bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak voor appellant aangevraagd.
1.2.
Op 16 juni 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellant sprake is van beperkingen als gevolg van rugpijn aspecifiek chronisch en in de voorgeschiedenis HNP L3-L4. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met deze beperkingen in staat is om een zogeheten drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 augustus 2017 de aanvraag afgewezen, omdat appellant het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Met de informatie van de behandelaars is rekening gehouden. Ook is kennis genomen van het medisch belastbaarheidsonderzoek van 11 april 2016. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk beargumenteerd welke beperkingen en belastbaarheid bij appellant aan de orde zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen in zijn oordeel dat appellant in staat is de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren uit te oefenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd ̶ onder verwijzing naar de eerder ingediende gronden ̶ dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen zijn voorbij gegaan aan de conclusies, waaronder de urenbeperking, van het medisch belastbaarheidsonderzoek. Zij zijn daar niet inhoudelijk op ingegaan en hebben vastgehouden aan hun eigen conclusies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor wat betreft het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3 van de aangevallen uitspraak en naar (bijvoorbeeld) de uitspraak van de Raad van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837.
4.2.
In geschil is of appellant met zijn beperkingen in staat is een drempelfunctie uit te voeren zodat hij geacht kan worden het wettelijk minimumloon te verdienen.
4.3.
De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur, het dossier bestudeerd en geconcludeerd dat sprake is van een beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte en/of gebrek. Er zijn beperkingen gesteld voor buigen, torderen, handhaven van een hurkende houding, een zittende houding en een staande houding, optillen, dragen, trekken en duwen, lopen, zitten, trillingen en dragen van beschermende middelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van de dossiergegevens de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Indien de belastbaarheid valt binnen wat is aangegeven door de verzekeringsarts, is een urenbeperking niet aan de orde. Wat betreft het medisch belastbaarheidsonderzoek is gesteld dat dit niet ziet op de periode in geding en niet inzichtelijk is beargumenteerd.
4.4.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek terecht als zorgvuldig aangemerkt. De medische aandoeningen van appellant waren bij de verzekeringsartsen bekend, appellant is door de primaire verzekeringsarts medisch onderzocht en de beschikbare medische informatie is kenbaar in de beoordeling betrokken.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bij appellant bestaande beperkingen juist heeft vastgesteld wordt eveneens onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat er op grond van de medische bevindingen onvoldoende aanknopingspunten zijn om meer beperkingen aan te nemen. In de in het dossier aanwezige medische informatie zijn daarvoor geen aanwijzingen te vinden. Zo schrijft de huisarts in zijn brief van 1 augustus 2017 dat appellant nog wel rugklachten heeft, maar minder dan voorheen. De stelling van appellant dat voorbij gegaan is aan de conclusies van het medisch belastbaarheidsonderzoek wordt niet gevolgd. Het belastbaarheidsonderzoek dateert van 11 april 2016 en ziet dus niet op de situatie ten tijde in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook terecht opgemerkt dat genoemd onderzoek en de daarin genoemde urenbeperking niet inzichtelijk beargumenteerd zijn. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant op grond van de vastgestelde beperkingen in staat is te achten de drempelfunctie wikkelaar transformatoren uit te voeren. Het gaat om zittend werk met weinig fysieke belasting en zonder relevante belastingeisen ten aanzien van onder andere tillen, dragen, duwen, trekken en buigen. De functie kent voldoende vertredingsmogelijkheden. Zo wordt er elk uur twee keer gelopen en tijdens vier uren tien minuten gestaan.
4.7.
Omdat appellant in staat is om een drempelfunctie uit te voeren, wordt hij geacht het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen.
4.8.
Uit 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.E. König