ECLI:NL:CRVB:2020:1853
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor een drempelfunctie in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak bij het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft door rugklachten, maar concludeerde dat hij in staat is om een drempelfunctie uit te oefenen, waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, wat door appellant is bestreden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was, en dat de verzekeringsartsen niet adequaat zijn ingegaan op de conclusies van het medisch belastbaarheidsonderzoek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen.
De Raad bevestigt dat appellant, gezien zijn beperkingen, in staat is om de drempelfunctie van wikkelaar transformatoren uit te voeren. De functie vereist zittend werk met weinig fysieke belasting, en de Raad concludeert dat appellant in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.