ECLI:NL:CRVB:2020:1873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies
Op 13 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellante had zich op 15 april 2015 ziek gemeld met hand- en polsklachten, en later ook met andere gezondheidsproblemen. Het Uwv had op basis van een medisch onderzoek vastgesteld dat appellante niet meer in staat was haar eigen werk te verrichten, maar dat zij met de vastgestelde beperkingen nog 82,87% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er geen rekening was gehouden met haar psychische klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de belastbaarheid van appellante correct was ingeschat. De Centrale Raad van Beroep onderschreef dit oordeel en oordeelde dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar beperkte taalvaardigheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij ongeschikt was voor de functies die haar waren aangeboden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.