In deze zaak gaat het om de afwijzing van een IOAZ-uitkering aan appellanten, die beiden een eigen kappersbedrijf hebben. Appellanten hebben op 11 januari 2018 een uitkering aangevraagd op basis van de IOAZ, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellanten niet voldeden aan het urencriterium van 1225 uur per jaar, zoals vereist voor de IOAZ-uitkering. Het college baseerde zich op een advies van Friedeberg Consultancy BV, dat concludeerde dat appellanten niet aan dit criterium voldeden.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellanten tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij wel aan het urencriterium voldeden en dat hun bewijsaanbod ten onrechte was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 17 augustus 2020 geoordeeld dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat zij in 2017 minimaal 1225 uren in hun bedrijven werkzaam zijn geweest. De Raad concludeerde dat de door appellanten overgelegde documenten en verklaringen niet overtuigend waren en dat de bewijslast bij hen lag.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de IOAZ-uitkering terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan het urencriterium voor zelfstandigen die aanspraak willen maken op een IOAZ-uitkering en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren van de werkzaamheden die zijn verricht.