ECLI:NL:CRVB:2020:1881

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
18/6366 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten naturalisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een Marokkaanse man die sinds 19 augustus 2008 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van naturalisatie, ter hoogte van € 866,-. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat het hier gaat om algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die appellant zelf moet betalen uit eigen middelen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van naturalisatie noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35 van de Participatiewet. De Raad benadrukte dat appellant zich adequaat kan legitimeren met zijn Marokkaanse paspoort en dat de wens om een Nederlands paspoort te verkrijgen niet voldoende is om de kosten als noodzakelijk te kwalificeren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter F. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18 6366 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2018, 18/4531 PW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij ontvangt sinds 19 augustus 2008 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Met ingang van 16 april 2009 is de toeslag verhoogd naar 20%. Het college heeft appellant bij besluit van 3 februari 2017 een individuele inkomenstoeslag tot een bedrag van € 360,- toegekend en bij besluit van 2 februari 2018 opnieuw.
1.2.
Bij brief van 20 februari 2018 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een aanvraag om naturalisatie tot een bedrag van € 866,-.
1.3.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 23 februari 2018 afgewezen op de grond dat het hier gaat om algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die appellant uit eigen inkomen of vermogen moet betalen.
1.4.
Het college heeft het bezwaar van appellant tegen dat besluit bij besluit van 18 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en het besluit van 23 februari 2018 gehandhaafd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het hier geen noodzakelijke kosten betreft omdat een legale vreemdeling ten aanzien van recht op inkomensvoorzieningen dezelfde rechten als een Nederlander heeft en appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn specifieke situatie de door hem gewenste naturalisatie noodzakelijk is. Daarbij gaat het hier om een eenmalige, lang van te voren voorzienbare betaling, waarvoor appellant had kunnen sparen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 35 van de PW bestaat recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van deze bepaling dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd ten onrechte als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Hij heeft betoogd dat naturalisatie voor hem van groot belang is omdat dit voor hem het hoogste niveau van integratie betekent. Ook wil hij graag een Nederlands paspoort hebben om zich te kunnen legitimeren zodat hij zich veiliger voelt, stemrecht heeft en vanwege het Unieburgerschap met alle rechten van vrij verblijf en verkeer van dien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Appellant kan zich adequaat legitimeren met zijn Marokkaanse paspoort en daarmee ook reizen. Dat hij zich met een Nederlands paspoort veiliger voelt betekent niet dat een Nederlands paspoort voor hem noodzakelijk is als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Ook zijn wens om stemrecht en het Unieburgerschap te verkrijgen brengt niet mee dat naturalisatie voor hem in die zin noodzakelijk is. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het standpunt van het college dat het hier geen noodzakelijke kosten betreft juist is.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de kosten van naturalisatie niet uit zijn middelen kan betalen en dat hij onvoldoende reserveringsruimte heeft gehad om hiervoor te sparen. Deze beroepsgrond blijft, gelet op wat onder 4.2 is overwogen onbesproken, nu de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.5.
Uit 4.3 tot en met en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2020.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) R.B.E. van Nimwegen