ECLI:NL:CRVB:2020:1897
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekken hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. Beishuizen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 16/5104. Het hoger beroep was ingesteld in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA). Op 6 januari 2020 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) meegedeeld dat het zijn standpunt in de samenhangende zaak 17/7270 WIA niet langer handhaaft en dat er per 18 februari 2016 alsnog een WIA-beoordeling zal plaatsvinden. Vervolgens heeft mr. Beishuizen namens appellant het hoger beroep op 7 januari 2020 ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien het Uwv in de samenhangende zaak aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, heeft de Raad besloten het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten zijn begroot op € 525,- voor verleende rechtsbijstand, en appellant kan zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.